In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, waarin de verdachte op 29 november 2023 was vrijgesproken van witwassen. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld, waarbij zij eiste dat het Hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen voor schuldwitwassen. De verdachte had op 23 juni 2023 een geldbedrag van $ 4.969 bij zich, dat door de douane was aangetroffen. Het Hof heeft het onderzoek in hoger beroep gevoerd op 26 februari 2025, waarbij de procureur-generaal en de raadsvrouw van de verdachte hun standpunten naar voren brachten. De procureur-generaal stelde dat er voldoende bewijs was voor schuldwitwassen, terwijl de raadsvrouw betoogde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen. Het Hof heeft vastgesteld dat er geen direct bewijs was dat het geldbedrag afkomstig was van een misdrijf en dat de feiten en omstandigheden onvoldoende waren om te concluderen dat het geld van criminele herkomst was. Het Hof heeft daarom het vonnis van het Gerecht vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde witwassen. Het Hof gelastte tevens de bewaring van het in beslag genomen geldbedrag ten behoeve van de rechthebbende.