Uitspraak
1.De zaak in het kort
2.Het verloop van de procedure
3.De beoordeling
Artikel 1 spreekt over ‘aan deze overeenkomsten gehechte bijlagen’. [geïntimeerde] heeft echter geen bijlagen ontvangen. Het Land zal die bijlagen aan haar toesturen.
Hetzelfde geldt voor de Algemene voorwaarden zoals vermeld in artikel 4 lid 2.
In artikel 5 lid 2 is bepaald dat de canon iedere vijf jaar wordt geïndexeerd. [geïntimeerde] stelt dat dit in 1994 niet gold en dat deze voorwaarden ook niet is opgenomen in de notariele akte die zij als prod. 5 heeft overgelegd. Het Land zal dit nagaan.
[geïntimeerde] stelt dat de voorwaarden in artikel 12 niet werden gesteld in de LUE. [geïntimeerde] heeft geen bezwaar tegen deze bepalingen, met uitzondering van de verplichting in lid 9, aangezien dat praktisch niet mogelijk is, omdat de ondergrond van steen is. Bovendien is de woning aangesloten op de riolering. Partijen stellen vast dat artikel 12 niet van toepassing is op de huidige bebouwing. Het Land geeft daarop te kennen dat die verplichting kan worden verwijderd.
Een groot bezwaar van [geïntimeerde] is het verbod van overdracht van het perceel binnen vijf jaar, zoals genoemd in artikel 15 lid 1. Zij stelt dat dit niet gold in 1994. Het Land stelt dat de termijn in 1994 inderdaad niet gold en dat dit beleid later is ingevoerd, om misbruik tegen te gaan. Wel was volgens het Land ook al in 1994 de schriftelijke toestemming van de minister nodig was voor een overdracht. Het Land zal nagaan of er een overdrachtsverbod gold in 1994 en zo ja, welke termijn daaraan was gekoppeld.”
Ten tijde van deze mondelinge behandeling heeft mevrouw [geïntimeerde] al aan alle optievoorwaarden voldaan zodat van vervallenverklaring van de optie geen sprake meer kan zijn.
Op grond hiervan is het Land aangevangen met het opstellen van een aan mevrouw [geïntimeerde] aan te bieden overeenkomst.
Bij deze overeenkomst wordt rekening gehouden met alle punten vermeld in het proces-verbaal van 25 november 2021.
De overeenkomst zal vóór 1 juli 2022 aan mevrouw [geïntimeerde] worden aangeboden.”
“het Land heeft volstaan met de stelling dat het aan zijn verplichtingen heeft voldaan (akte van 12 oktober 2012) en de stellingen van [geïntimeerde] ter zake niet nader gemotiveerd[heeft]
weersproken”(zie hiervoor onder 3.19). Blijkens de toelichting richt de grief zich op de e-mailwisseling tussen partijen en het Gerecht tussen de voortgezette behandeling op 8 september 2022 en het eindvonnis van 20 januari 2023. De grief komt erop neer dat het Gerecht het Land niet op correcte wijze in de gelegenheid heeft gesteld de stellingen van [geïntimeerde] als vervat in haar e-mail van 10 oktober 2022 te weerspreken, waardoor hij in zijn verdediging is geschaad. Subsidiair voert het Land aan dat het Gerecht, indien het kennis had genomen van de bij die e-mail gevoegde producties - met name de als productie 3 overgelegde notulen van de vergadering van 30 september 2022 – het daarin de gemotiveerde weerspreking door het Land van de stellingen van [geïntimeerde] had kunnen en moeten lezen. Anders dan het Gerecht heeft geoordeeld, heeft het Land de stellingen van [geïntimeerde] derhalve wel gemotiveerd weersproken. Ten slotte klaagt de grief erover dat het Gerecht heeft geoordeeld dat de vorderingen van [geïntimeerde] niet voor toewijzing vatbaar zijn, maar wel de gevorderde dwangsom heeft toegewezen. De dwangsom dient ertoe te bevorderen dat een veroordeling wordt nagekomen. Dan moet wel eerst de tot veroordeling strekkende hoofdvordering zijn toegewezen. Een dwangsom kan dus niet worden opgelegd, aldus het Land, indien de hoofdvordering wordt afgewezen.
eersteklaagt de grief over een schending van het beginsel van hoor en wederhoor doordat het Land niet op correcte wijze in de gelegenheid is gesteld de stellingen van [geïntimeerde] in haar e-mail van 10 oktober 2022 te weerspreken.
tweedeklaagt de grief dat het Land – anders dan het Gerecht heeft geoordeeld – de stellingen van [geïntimeerde] in haar e-mail van 10 oktober 2022 wel degelijk gemotiveerd heeft weersproken.
derdeklaagt de grief over de oplegging van de dwangsom zonder toewijzing van de hoofdvordering.
vierdeklaagt de grief dat het Gerecht de grondslag van de vordering heeft verlaten door te bepalen dat het Land (kort gezegd) een dwangsom verbeurt voor het niet-nakomen van de eerdere veroordeling (in r.o. 3.1 van het vonnis van 12 mei 2021, gelezen in samenhang met r.o. 4.4 en 4.5 van het vonnis van 15 december 2021), namelijk om binnen twee weken na betekening van deze uitspraak aan haar een onherroepelijk aanbod te doen volgens de voorwaarden zoals deze in 1994 golden waarmee zij direct haar erfpachtrecht bij de notaris kan doen gelden, terwijl (zo begrijpt het Hof de klacht) dat niet door [geïntimeerde] was gevorderd.
de onderscheiden akten uitlating regeling van partijen van 10 en 12 oktober 2022” (r.o. 1.1 van het vonnis waarvan beroep).