ECLI:NL:OGHACMB:2025:99

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
CUR2024H00241
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag in het belang van de minderjarige met toestemming voor verhuizing naar Nederland

In deze zaak gaat het om de wijziging van het gezag over de minderjarige dochter van partijen, waarbij de vader verzoekt om eenhoofdig gezag. Het Gerecht in eerste aanleg heeft de vader belast met eenhoofdig gezag en bepaald dat de hoofdverblijfplaats bij hem is. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met de wens om het gezamenlijk gezag te behouden. Het Hof heeft de zaak behandeld op 15 april 2025, waarbij de moeder niet is verschenen. De vader heeft het hoger beroep bestreden en de Voogdijraad heeft geadviseerd om het eenhoofdig gezag bij de vader te leggen, gezien de verslavingsproblematiek van de moeder en het belang van de minderjarige. Het Hof oordeelt dat de omstandigheden zijn gewijzigd en bevestigt de beschikking van het Gerecht, met de toevoeging van een omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige via wekelijkse videobelmomenten. De vader krijgt toestemming om met de minderjarige naar Nederland te verhuizen. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Registratienummers: CUR202401432 / CUR202401434 en CUR2024H00241
Uitspraak: 23 april 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
BESCHIKKING
in de zaak van:
[appellante],
die woont in [woonplaats],
in eerste aanleg verweerster,
thans appellante,
gemachtigde: geen (mr. E.A. Knoppel heeft op 14 april 2025 gedesisteerd),
tegen
[geïntimeerde],
die woont in Curaçao,
in eerste aanleg verzoeker,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M-J. Eisden.
Partijen worden hierna aangeduid als de moeder respectievelijk de vader.

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat in essentie over de vraag bij wie het gezag over de minderjarige dochter van partijen moet worden gelegd: alleen bij de vader (zoals deze verzoekt) of bij beide ouders (wat de wens is van de moeder).
1.2
Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: het Gerecht) heeft de vader belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige en bepaald dat deze hoofdverblijfplaats bij de vader heeft.
1.3
Het Hof zal het ingestelde beroep verwerpen, maar de door het Gerecht gegeven beschikking nog wel aanvullen in die zin dat een omgangsregeling wordt vastgelegd tussen de moeder en de minderjarige. Hierna wordt uitgelegd waarom zo geoordeeld wordt.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 3 oktober 2024 ingekomen beroepschrift is de moeder in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 4 juli 2024 uitgesproken beschikking van het Gerecht. Haar verzoek strekt ertoe de beschikking van het Gerecht te vernietigen, het gezamenlijk gezag bij de beide ouders te laten en de verzoeken van de vader af te wijzen.
2.2
Bij op 8 april 2025 ingekomen verweerschrift heeft de vader het hoger beroep bestreden. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof de beschikking van het Gerecht bevestigt.
2.3
Op 8 april 2025 is ontvangen een productie van de moeder. Op 14 april 2025 is ontvangen een rapport van de Voogdijraad.
2.4
De zaak is behandeld op de zitting van het Hof van 15 april 2025. Verschenen zijn de vader, zijn gemachtigde en twee vertegenwoordigers van de Uitvoeringsorganisatie Justitiële Zorg van het ministerie van Justitie (Voogdijraad en Gezinsvoogdij). De moeder is, hoewel naar behoren opgeroepen, niet verschenen.
2.5
Beschikking is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Kosteloos procederen
3.1
De moeder heeft verzocht in hoger beroep kosteloos te mogen procederen. Uit het overgelegde bewijs van onvermogen blijkt genoegzaam van het onvermogen van haar om de proceskosten te dragen. Het verzoek wordt daarom toegewezen.
De feiten
3.2
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Op 23 maart 2021 is [de minderjarige](verder: de minderjarige) uit de moeder geboren. De relatie tussen partijen is verbroken. Zij oefenen gezamenlijk het gezag over de minderjarige uit.
3.3
Bij beschikking van het Gerecht van 23 februari 2022 is de minderjarige onder toezicht gesteld en geplaatst bij de vader. Sindsdien is de ondertoezichtstelling jaarlijks verlengd met handhaving van de plaatsing van de minderjarige bij de vader. In de beschikking van het Gerecht van 21 februari 2025 is de ondertoezichtstelling voor de duur van vier maanden verlengd, ingaande 23 februari 2025.
Verzoeken
3.4
De vader heeft het Gerecht verzocht het gezag over de minderjarige te wijzigen in die zin dat hij alleen met het gezag belast wordt en daarbij, voor zover nodig, te bepalen dat de minderjarige hoofdverblijfplaats bij hem heeft. Ook is toestemming verzocht met de minderjarige naar Nederland te verhuizen. Tot slot is ook verzocht een omgangsregeling te treffen tussen de minderjarige en de moeder.
Beslissingen van het Gerecht
3.5
Het Gerecht heeft de vader alleen belast met het gezag over de minderjarige, bepaald dat de griffier aantekening van de beschikking in het gezagsregister moet doen zodra deze in kracht van gewijsde is gegaan en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bepaald bij de vader. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De overige verzoeken zijn afgewezen.
De bezwaren van de moeder
3.6
Het hoger beroep van de moeder richt zich tegen de toekenning van het eenhoofdig gezag aan de vader. Zij stelt dat partijen gezamenlijk het gezag over de minderjarige kunnen blijven uitoefenen.
De beoordeling
3.7
Op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders (zoals hier het geval is) of een van hen kan de rechter het gezamenlijk gezag over een minderjarige beëindigen, indien nadien, voor zover van belang, de omstandigheden zijn gewijzigd. In dat geval bepaalt de rechter aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige toekomt (art. 1:253n BW).
3.8
In de hiervoor genoemde beschikking van het Gerecht van 21 februari 2025 (inzake de ondertoezichtstelling) heeft het Gerecht de Voogdijraad verzocht te adviseren over het gezag over de minderjarige, haar verblijfplaats (Curaçao of Nederland) en een omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige indien het advies is om de vader met de minderjarige naar Nederland te laten verhuizen. Het rapport van de Voogdijraad is op 14 april 2025 uitgebracht aan het Gerecht, maar ook overgelegd aan het Hof.
3.9
De Voogdijraad heeft gesproken met de vader, de moeder, de gezinsvoogd en de hoofdleidster van de kinderopvang die door de minderjarige wordt bezocht. Ook is contact opgenomen met de verslavingskliniek FMA. Op basis van de aldus verkregen informatie adviseert de Voogdijraad de vader met het eenhoofdig gezag over de minderjarige te belasten. De Voogdijraad acht het ook in het belang van de minderjarige dat zij met haar vader naar Nederland verhuist. Eenmaal in Nederland acht de Raad een omgangsregeling met de moeder van belang via wekelijkse videobelmomenten (voor kinderbedtijd, maar rekening houdend met het tijdsverschil).
3.1
Samengevat ligt aan dit advies het volgende ten grondslag. De moeder is verslaafd aan verdovende middelen. Zij weigert zich daarvoor te laten behandelen. Dat levert een direct risico op voor de lichamelijke en emotionele veiligheid van de minderjarige omdat van een stabiele leefomgeving bij de moeder geen sprake is. Uitzicht op verandering van die situatie is er niet omdat de moeder niet bereid is hulp te aanvaarden of verantwoordelijkheid te nemen voor het eigen gedrag. De vader biedt de noodzakelijke stabiele, veilige leefomgeving wel. Dat heeft hij de afgelopen jaren, waarin de minderjarige hoofdverblijf bij hem had, ook laten zien. De verzorging en opvoeding door de vader werden door hem op liefdevolle, stabiele en betrokken wijze vormgegeven. De minderjarige ontwikkelt zich goed onder de zorg van de vader. De familie en het netwerk van de uit Nederland afkomstige vader zijn daar. Baan, school en huisvesting zijn in Nederland al geregeld. Er is geen perspectief op een stabiele, veilige leefomgeving van de minderjarige bij de moeder in Curaçao. Om deze redenen is verhuizing van de minderjarige met haar vader naar Nederland in het belang van de minderjarige. Het contact met de moeder kan behouden blijven door wekelijkse videobelmomenten.
3.11
In haar beroepschrift heeft de moeder de gestelde verslaving ontkend, maar die ontkenning niet onderbouwd, hoewel juist die verslaving ook al de rode draad was in eerder uitgebrachte rapportages (Voogdijraad 23 februari 2022 en Plan van aanpak gezinsvoogd van 7 februari 2023). De mogelijkheid te reageren op het laatste rapport van de Voogdijraad van 14 april 2025 heeft de moeder aan zich voorbij laten gaan door niet ter zitting van het Hof van 15 april 2025 te verschijnen. Aan de ontkenning van het middelengebruik door de moeder kan daarom geen waarde worden gehecht.
3.12
In haar beroepschrift heeft de moeder ook nog opgemerkt dat de minderjarige haar in maart 2024 verteld heeft dat haar vader aan haar vagina had gezeten en er daarom last van had. De gezinsvoogd, die de vader nu al jaren begeleidt, schetst de verzorging en opvoeding door de vader echter slechts als ‘goed werk’ en de Voogdijraad oordeelt dat de vader die verzorging en opvoeding doet op een ‘liefdevolle, stabiele en betrokken wijze’. De enkele opmerking van moeder is, tegen deze achtergrond bezien, onvoldoende om die voor waar te kunnen aannemen.
3.13
Het Hof neemt dan ook de beoordeling van de Voogdijraad over. Het Hof is van oordeel dat thans in hoger beroep de omstandigheden zijn gewijzigd (art. 1:253n lid 1 BW). Voorts oordeelt het Hof wijziging van het gezag in eenhoofdig gezag van de vader in het belang van het kind wenselijk (artikel 1:253n lid 2 jo art. 1:251a lid 1 BW). Dat betekent dat de beslissing van het Gerecht om de vader alleen te belasten met het gezag over de minderjarige juist is. Het hoger beroep tegen de beschikking van het Gerecht wordt daarom verworpen.
Verbod vonnis in kort geding 4 oktober 2024
3.14
Bij vonnis in kort geding van 4 oktober 2024 is de vader, uitvoerbaar bij voorraad, verboden met de minderjarige naar het buitenland te vertrekken zolang:
a. het Gerecht nog niet heeft beslist over de omgangsregeling tussen de moeder
en de minderjarige (de bij het Gerecht lopende procedure met zaaknummer CUR202403621);
b. de ondertoezichtstelling van de minderjarige voortduurt en toestemming van de
gezinsvoogd ontbreekt.
3.15
De situatie is op dit moment deze dat de ondertoezichtstelling nog loopt en over de omgangsregeling in de nog lopende procedure met nummer CUR202403621 door het Gerecht nog niet is beslist. Betekent dit nu dat de vader, ondanks de in deze beschikking gegeven beslissing, het in het vonnis van 4 oktober 2024 gegeven verbod overtreedt als hij eerdaags met de minderjarige naar Nederland vertrekt? Formeel ligt die vraag niet voor in deze procedure bij het Hof. Het is echter in het belang van partijen, mede ter voorkoming van een onnodig executiegeschil, dat het Hof daarover wel iets zegt. Dan weten partijen waaraan zij toe zijn, hoezeer ook geldt dat het Gerecht nog moet beslissen over zowel de ondertoezichtstelling als de omgangsregeling.
3.16
De omstandigheden zijn sinds het vonnis in kort geding van 4 oktober 2024 wezenlijk gewijzigd. Het rapport van de Voogdijraad van 14 april 2025 maakt duidelijk dat een stabiele en veilige leefomgeving aan de minderjarige slechts geboden kan worden bij de, met eenhoofdig gezag belaste, vader én dat die leefomgeving in Nederland is.
3.17
De ondertoezichtstelling is laatstelijk (bij beschikking van 21 februari 2025 in de zaak CUR202200786) verlengd met ingang van 23 februari 2025 voor de duur van vier maanden, derhalve tot 23 juni 2025. De gezinsvoogd heeft, zoals hiervoor al vermeld, ter zitting van het Hof ingestemd met het advies van de Voogdijraad, derhalve ook met het vertrek van de vader met de minderjarige naar Nederland. Zij heeft verklaard dat opheffing van de ondertoezichtstelling zal worden gevraagd. In zoverre zal de nu met eenhoofdig gezag belaste vader, als hij eerdaags met de minderjarige naar Nederland vertrekt, redelijkerwijs niet meer gehouden kunnen worden aan wat in het kortgedingvonnis van 4 oktober 2024 sub b is bepaald.
De omgangsregeling
3.18
Genoemd advies biedt ook duidelijkheid over de, op dit moment, te hanteren omgangsregeling indien en zodra de vader met de minderjarige in Nederland is: wekelijkse videobelmomenten (voor kinderbedtijd, maar rekening houdend met het tijdsverschil).
3.19
Het Gerecht heeft in de beschikking waarvan beroep het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen afgewezen. Tegen die afwijzing heeft de moeder geen afzonderlijk (eventueel: subsidiair) bezwaar ontwikkeld. Met het door haar ingestelde hoger beroep ligt echter de zaak in hoger beroep in volle omvang voor. Het Hof acht het, ambtshalve, van belang ondanks de afwezigheid van bezwaren van de moeder toch een beslissing te geven over de omgangsregeling voor de situatie dat de vader met de minderjarige naar Nederland is vertrokken. Die beslissing houdt in dat dan de door de Voogdijraad geadviseerde omgangsregeling geldt.
3.2
Daarmee is de situatie bereikt dat de vader redelijkerwijs ook niet meer gehouden kan worden aan wat in het kortgedingvonnis van 4 oktober 2024 sub a is bepaald indien hij eerdaags met de minderjarige naar Nederland vertrekt. Tegen verhuizing van de vader met de minderjarige naar Nederland bestaat daarom geen bezwaar. Voor de duidelijkheid zal het Hof dat ook opnemen in het dictum.
Slotsom
3.21
De conclusie is dat het beroep van de moeder tegen de beschikking van het Gerecht van 4 juli 2024 wordt verworpen. Die beschikking wordt bevestigd, behoudens voor zover daarbij het verzoek van de vader tot het treffen van een omgangsregeling is afgewezen. In zoverre wordt deze vernietigd en wordt alsnog een omgangsregeling vastgesteld. De proceskosten worden gecompenseerd nu het om een procedure van familierechtelijke aard gaat.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verleent de moeder toelating om in hoger beroep kosteloos te procederen;
bevestigt de tussen partijen gegeven beschikking van het Gerecht van 4 juli 2024 behoudens voor zover daarbij het verzoek van de vader tot het treffen van een omgangsregeling is afgewezen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt, vanaf het moment dat de vader met de minderjarige in Nederland verblijft, als omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige vast, in onderling overleg te bepalen, wekelijkse videobelmomenten (voor kinderbedtijd, maar rekening houdend met het tijdsverschil);
bepaalt dat de vader met de minderjarige naar Nederland mag verhuizen;
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.P.M. ter Berg, E.W.A. Vonk en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 23 april 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.