In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba werd behandeld, ging het om een kort geding aangespannen door Kashmir Investments Ltd. tegen een aantal bewoners van Beacon Hill. Kashmir had een vergunning verkregen voor de bouw van een appartementencomplex, maar de bewoners, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. J.G. Snow, stelden dat deze bouw in strijd was met gebruiksbeperkende bepalingen die aan hen als rechthebbenden waren doorgegeven. De bewoners vorderden dat het Hof het eerdere vonnis van het Gerecht in eerste aanleg zou bevestigen, waarin een bevel tot staking van de bouwwerkzaamheden was gegeven.
De procedure begon met een appèl van Kashmir, die het eerdere vonnis aanvocht. In hun memorie van grieven voerden zij aan dat de bewoners niet-ontvankelijk verklaard moesten worden in hun vorderingen. De bewoners bestreden dit en vroegen het Hof om het eerdere vonnis te bevestigen. Tijdens de zitting werd er gepleit over de vraag of de gebruiksbeperkingen als derdenbeding konden worden beschouwd, wat zou betekenen dat de bewoners recht hadden op naleving van deze bepalingen.
Het Hof oordeelde dat de gebruiksbeperkingen inderdaad als derdenbeding moesten worden beschouwd, en dat de bewoners belang hadden bij de naleving ervan. Het Hof bevestigde dat de bouwactiviteiten van Kashmir in strijd waren met deze bepalingen en dat de bewoners niet verplicht waren om een bodemprocedure te starten om hun rechten te handhaven. Uiteindelijk werd het eerdere vonnis bevestigd en werd Kashmir veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.