ECLI:NL:OGHNAA:2004:BF3240

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
10 mei 2004
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12 HLAR 01/03
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van het Gerecht in een bestuursrechtelijke zaak betreffende wijziging van bestemmingsplannen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, die op 9 januari 2003 werd gedaan. De appellant had het Bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao verzocht om de bestemming van een perceel grond te wijzigen van 'agrarisch gebied' naar 'stedelijk woongebied'. Het Bestuurscollege had echter niet tijdig gereageerd op dit verzoek, wat leidde tot een beroep van de appellant. Het Gerecht verklaarde het beroep ongegrond, waarop de appellant hoger beroep instelde.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft op 10 mei 2004 uitspraak gedaan. Het Hof oordeelde dat het Gerecht onbevoegd was om van het geschil kennis te nemen, omdat de besluiten van het Bestuurscollege die aan de zaak ten grondslag lagen, waren genomen vóór de inwerkingtreding van de Landsverordening administratieve rechtspraak (LAR) op 1 december 2001. Dit betekende dat de LAR niet van toepassing was op de besluiten van het Bestuurscollege, en het Gerecht dus niet bevoegd was om het beroep te behandelen.

Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van het Gerecht en verklaarde het Gerecht onbevoegd. Tevens werd bepaald dat het griffierecht dat door de appellant was betaald, terugbetaald moest worden. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de wetgeving en de bevoegdheden van de verschillende bestuursorganen in Curaçao.

Uitspraak

12 HLAR 01/03.
Datum uitspraak: 10 mei 2004
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend op Curaçao,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 9 januari 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het Bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao.
1. Procesverloop
Bij brief van 3 december 1997 heeft appellant het Bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao (hierna: het Bestuurscollege) verzocht om de bestemming van grond te Lange Tuin te wijzigen van “agrarisch gebied” in “stedelijk woongebied”.
Bij brief van 5 maart 2002 heeft hij het Bestuurscollege verzocht zijn standpunt over de verzochte wijziging te kennen te geven en vermeld dat, indien hij binnen 30 dagen geen reactie heeft ontvangen, hij ervan uitgaat dat het Bestuurscollege van de wijziging heeft afgezien.
Bij uitspraak van 9 januari 2003 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: het Gerecht), het door appellant tegen het uitblijven van een reactie van het Bestuurscollege op de brief van 5 maart 2002 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 18 februari 2003, bij het Gerecht ingekomen op die dag, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Bij brief van 1 september 2003 heeft het Bestuurscollege van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn door appellant ook aan de andere partij toegezonden.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 maart 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. R.P. Koeijers, advocaat, en het Bestuurscollege, vertegenwoordigd door mr. E.R.A. Morillo, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van het Eilandelijk Ontwikkelingsplan Curaçao (hierna: het EOP), voorzover thans van belang, kan het Bestuurscollege de begrenzing van alle in hoofdstuk 2 van deze bestemmingsbepalingen genoemde globale bestemmingen wijzigen en daarbij geheel nieuwe bestemmingsvlakken van ondergeschikte aard toevoegen en/of bestaande bestemmingsvlakken van ondergeschikte aard verwijderen.
In artikel 16, derde lid, van het EOP is bepaald dat, indien het Bestuurscollege besluit tot wijziging over te gaan, dit besluit – hierna te noemen: wijzigingsvoorbereidingsbesluit – zo spoedig mogelijk voor een ieder ter inzage wordt gelegd op het bestuurskantoor. Deze terinzagelegging kan voorafgaan aan of samengaan met de terinzagelegging van het ontwerp van een wijzigingsplan, als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Eilandsverordening Ruimtelijke Ontwikkelingsplanning Curaçao (hierna: de EROC).
Ingevolge artikel 17, derde lid, van de EROC ligt het ontwerp van een wijzigingsplan gedurende vijftien dagen voor een ieder ter inzage op het bestuurskantoor.
Ingevolge het zevende lid stelt het Bestuurscollege het wijzigingsplan binnen dertig dagen na afloop van de in lid 3 genoemde termijn vast.
2.2. Bij besluit van 20 juni 2001 heeft het Bestuurscollege krachtens artikel 16 van het EOP ten aanzien van de begrenzing van de globale bestemming agrarisch gebied te Lange Tuin een wijzigingsvoorbereidingsbesluit genomen dat ertoe strekt, dat het perceel, waarop het verzoek van appellant ziet, de bestemming stedelijk woongebied krijgt. Dit besluit is gelijktijdig met het desbetreffende ontwerp-wijzigingsplan, als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de EROC, ter inzage gelegd op 20 augustus 2001.
2.3. Appellant klaagt terecht dat het Gerecht zijn verzoek van 5 maart 2002 ten onrechte heeft aangemerkt als strekkend tot intrekking van het wijzigingsvoorbereidingsbesluit. Uit de brief van 5 maart 2002 moet worden afgeleid dat deze een verzoek inhoudt om alsnog een definitief wijzigingsplan vast te stellen. Het uitblijven van een reactie op deze brief moet dan ook worden beschouwd als een weigering van het Bestuurscollege om op zijn verzoek om wijziging van de bestemming van zijn grond te Lange Tuin te beslissen.
2.4. Ambtshalve overweegt het Hof verder als volgt.
2.4.1. Ingevolge artikel LXVI van de Invoeringslandsverordening administratieve rechtspraak zijn deze landsverordening en de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna te noemen: de LAR) niet van toepassing op besluiten van bestuursorganen die zijn genomen, voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van deze landsverordening.
Ingevolge artikel LXVII treden deze landsverordening en de LAR in werking met ingang van 1 december 2001.
2.4.2. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de LAR wordt met een beschikking een weigering om een beschikking te geven gelijkgesteld.
In het derde lid, voorzover thans van belang, is bepaald dat, wanneer de wettelijk gestelde termijn voor het geven van een beschikking is verstreken, zonder dat een beschikking is gegeven, dat geldt als het weigeren van het geven van een beschikking.
2.4.3. Het bij het Gerecht ingestelde beroep heeft geen betrekking op enige beschikking van het Bestuurscollege. Het heeft evenmin betrekking op een weigering om een beschikking te geven, als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de LAR, ontstaan na 1 december 2001. De in artikel 17, zevende lid, van de EROC voor het vaststellen van het wijzigingsplan gestelde termijn is vóór 1 december 2001 verstreken. Gelet hierop, was het Gerecht niet bevoegd om van het geschil kennis te nemen. Dat appellant er in 2002 nogmaals bij het Bestuurscollege op heeft aangedrongen om terzake een beslissing te nemen, leidt er niet toe dat het Gerecht niettemin bevoegd is.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van het Gerecht wordt vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, verklaart het Hof het Gerecht onbevoegd van het beroep kennis te nemen.
2.6. Onder deze omstandigheden bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht van 9 januari 2003, nr. LAR 2002/19;
III. verklaart het Gerecht onbevoegd;
IV. verstaat dat de griffier aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (Naf 300,00) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.H.C. Visser, griffier.
w.g. Ter Berg w.g. Visser
Voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2004.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,