ECLI:NL:OGHNAA:2004:BF3261

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
10 mei 2004
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18 HLAR 10/03
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing intrekking bouwvergunning voor restaurant op Curaçao

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing van een verzoek tot intrekking van een bouwvergunning voor de bouw van een restaurant op Curaçao. De bouwvergunning was op 3 september 2001 verleend door het Bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao aan [belanghebbende]. Appellante heeft op 11 september 2001 verzocht om deze vergunning in te trekken. Het Bestuurscollege heeft dit verzoek op 28 augustus 2002 afgewezen. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld bij het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, dat op 12 juni 2003 het beroep ongegrond verklaarde. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.

Het Hof overweegt dat de Landsverordening administratieve rechtspraak (LAR) niet van toepassing was op besluiten die zijn genomen voordat deze wet in werking trad op 1 december 2001. Dit betekent dat het verzoek tot intrekking van de bouwvergunning niet als een bezwaarschrift kon worden aangemerkt. Het Hof stelt vast dat er geen omstandigheden zijn die een intrekking van de bouwvergunning rechtvaardigen volgens artikel 29 van de Bouw- en Woningverordening 1935. De afwijzing van het verzoek tot intrekking door het Bestuurscollege was derhalve terecht.

Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht, zij het met verbetering van de gronden. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat er geen aanleiding voor is. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 10 mei 2004.

Uitspraak

18 HLAR 10/03.
Datum uitspraak: 10 mei 2004
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend op Curaçao,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 12 juni 2003 in het geding tussen:
appellante
en
het Bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao.
1. Procesverloop
Op 3 september 2001 heeft het Bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao (hierna: het Bestuurscollege) aan [belanghebbende] bouwvergunning verleend voor de bouw van een restaurant te [locatie].
Bij beschikking van 28 augustus 2002 heeft het Bestuurscollege een verzoek van appellante om deze vergunning in te trekken afgewezen.
Bij uitspraak van 12 juni 2003 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: het Gerecht), het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 24 juli 2003, bij het Gerecht ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Bij brief van 6 november 2003 heeft het Bestuurscollege van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 maart 2004, waar appellante, in persoon, bijgestaan door M.E.A. Cicilia, en het Bestuurscollege, vertegenwoordigd door mr. G. Montaña-Hollander, zijn verschenen. [Belanghebbende] is daar niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ambtshalve overweegt het Hof als volgt.
Ingevolge artikel LXVI van de Invoeringslandsverordening administratieve rechtspraak (hierna te noemen: de IAR) zijn deze landsverordening en de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna te noemen: de LAR) niet van toepassing op besluiten van bestuursorganen die zijn genomen, voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van deze landsverordening.
Ingevolge artikel LXVIII van de IAR treden deze landsverordening en de LAR in werking met ingang van 1 december 2001.
2.2. Bij brief van 11 september 2001 heeft appellante het Bestuurscollege gevraagd de op 3 september 2001 aan [belanghebbende] verleende bouwvergunning in te trekken. Deze brief was geen bezwaarschrift, als bedoeld in artikel 55 van de LAR, omdat de LAR in september 2001 nog niet in werking was getreden. Tegen de verlening van een bouwvergunning stond op dat moment ingevolge artikel 59 van de Bouw- en Woningverordening 1935 beroep open op de Eilandsraad.
De afwijzing van 28 augustus 2002 kan dan ook niet worden aangemerkt als beslissing na een heroverweging van de verlening van de bouwvergunning.
2.3. Ingevolge artikel 29 van de Bouw- en Woningverordening 1935 kan het Bestuurscollege een verleende bouwvergunning bij een met redenen omklede beslissing intrekken, indien:
a. binnen een jaar na de dag waarop de bouwvergunning is verleend, met het werk nog geen begin is gemaakt of wanneer het werk gedurende een jaar is gestaakt;
b. bij het verrichten van het werk waarop de bouwvergunning betrekking heeft, wordt afgeweken van de voorschriften, gesteld bij of krachtens deze verordening.
2.3.1. Gesteld noch gebleken is dat zich een of meer van deze omstandigheden ten tijde van de beschikking van 28 augustus 2002 voordeed. De conclusie is dat het Bestuurscollege zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het de verleende bouwvergunning niet kon intrekken.
Het Gerecht heeft het beroep terecht, zij het niet op juiste gronden, ongegrond verklaard.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd, voorzover daarbij is beslist op het beroep van appellante tegen de beschikking van 28 augustus 2002.
2.5. Gezien het voorgaande, behoeft hetgeen appellante heeft aangevoerd geen bespreking.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.H.C. Visser, griffier.
w.g. Ter Berg, Voorzitter
w.g. Visser, griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2004.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,