ECLI:NL:OGHNAA:2004:BF3268

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
10 mei 2004
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21 HLAR 16/03
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake tijdigheid van beroepschrift bij onbevoegd bestuursorgaan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellante tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 12 september 2003. Appellante had eerder een verzoek ingediend bij de Minister van Justitie om haar vergunning tot verblijf te verlenen, welke aanvraag op 29 januari 2003 werd afgewezen. Appellante heeft vervolgens op 14 april 2003 een beroepschrift ingediend bij de Gouverneur van de Nederlandse Antillen, dat op 22 april 2003 bij het Parket van de Procureur-Generaal is ingekomen en op 19 mei 2003 is doorgezonden naar het Gerecht, waar het op dezelfde dag is ontvangen. Het Gerecht verklaarde het beroep van appellante niet-ontvankelijk, omdat het beroepschrift niet tijdig zou zijn ingediend.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft in zijn uitspraak van 10 mei 2004 geoordeeld dat de wetgeving, met name artikel 20, tweede lid, en artikel 59, tweede lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar), een doorzendverplichting oplegt voor beroepsschriften die ten onrechte bij een onbevoegd bestuursorgaan zijn ingediend. Het Hof concludeert dat de datum van indiening bij de onbevoegde instantie bepalend is voor de vraag of het beroepschrift tijdig is ingediend. Aangezien appellante haar beroepschrift voor de einddatum van de beroepstermijn op 7 mei 2003 heeft ingediend, heeft zij tijdig beroep ingesteld. Het Hof verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Gerecht en verwijst de zaak terug naar het Gerecht voor verdere behandeling. Tevens worden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld en het griffierecht vergoed.

Uitspraak

21 HLAR 16/03.
Datum uitspraak: 10 mei 2004
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend op Curaçao,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 12 september 2003 in het geding tussen:
appellante
en
de Minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 29 januari 2003 heeft de Minister van Justitie (hierna: de Minister) een verzoek van appellante om haar vergunning tot verblijf te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 12 september 2003 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: het Gerecht), het daartegen door appellante ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 20 oktober 2003, bij het Gerecht ingekomen op 23 oktober 2003, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Bij brief van 15 december 2003 heeft de Minister van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door U.R. Lopez, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. J.G. Ricardo, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In artikel 20, tweede lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna te noemen: de Lar) is bepaald dat, indien het beroepschrift is ingediend bij een onbevoegd Gerecht of het Hof, het Gerecht of het Hof het beroepschrift naar het bevoegde Gerecht zendt. De dag waarop het bij het eerste Gerecht of het Hof is ingediend, geldt als de dag waarop het is ontvangen.
In artikel 59, tweede lid, is bepaald dat, indien het bezwaarschrift is ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan, dat bestuursorgaan het bezwaarschrift naar het bevoegde bestuursorgaan zendt. De dag waarop het bij het onbevoegde bestuursorgaan is ingediend, geldt als de dag waarop het is ontvangen.
2.2. Bij de beschikking van 29 januari 2003 is appellante meegedeeld dat binnen zes weken beroep kan worden ingesteld bij het Gerecht en dat het beroep aanhangig wordt gemaakt met een aan het Gerecht gericht gemotiveerd beroepschrift dat in tweevoud wordt ingediend bij de griffie van het Gerecht dat zijn zittingsplaats heeft in het eilandgebied, waar de indiener zijn woonplaats heeft.
Tegen de beschikking van 29 januari 2003, uitgereikt op 26 maart 2003, heeft appellante op 14 april 2003 een beroepschrift ingediend bij de Gouverneur van de Nederlandse Antillen. Het is ingekomen bij het Parket van de Procureur-Generaal op 22 april 2003. Op 19 mei 2003 is het doorgezonden aan het Gerecht, alwaar het op dezelfde dag is ontvangen.
2.3. Appellante betoogt dat het Gerecht haar beroepschrift ten onrechte niet tijdig ingediend heeft geacht.
2.3.1. Het Gerecht heeft overwogen dat het beroep van appellante niet tijdig is ingesteld en dat geen aanleiding bestaat de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, aangezien geen sprake is van bijzondere omstandigheden die niet aan appellante zijn toe te rekenen. Dit gevolg van de omstandigheid dat het beroepschrift niet zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd is doorgezonden, komt naar het oordeel van het Gerecht voor risico van appellante.
2.3.2. Het Hof overweegt dienaangaande het volgende.
Redelijke wetstoepassing van de artikelen 20, tweede lid, en 59, tweede lid, van de Lar, in onderlinge samenhang gelezen, brengt mee dat ook voor een ten onrechte bij een bestuursorgaan ingediend beroepschrift een doorzendverplichting geldt. Uit deze bepalingen volgt verder dat de datum van indiening bij de onbevoegde instantie beslissend is voor beantwoording van de vraag of het beroepschrift tijdig is ingediend. Nu de beroepstermijn op 7 mei 2003 eindigde en appellante voor die dag een beroepschrift heeft ingediend, heeft zij tijdig beroep ingesteld.
De conclusie is dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen appellante verder heeft aangevoerd behoeft geen bespreking.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van het Gerecht wordt vernietigd. Het beroepschrift wordt naar het Gerecht terugverwezen om door hem te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.5. Het Hof zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. Het Gerecht dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht van 12 september 2003 in zaak nr. LAR 2003/44;
III. wijst de zaak naar het Gerecht terug;
IV. stelt de door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten vast op een bedrag van NAF. 1.400,00 (zegge: duizend vierhonderd gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en bepaalt dat het Gerecht beslist omtrent vergoeding van deze kosten;
V. gelast dat het Land aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van NAF. 300,00 (zegge: driehonderd gulden) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.H.C. Visser, griffier.
w.g. Ter Berg, Voorzitter
w.g. Visser, griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2004.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,