ECLI:NL:OGHNAA:2004:BF3966

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
29 november 2004
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
32 HLAR 32/03
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de niet-ontvankelijkheid van een beroep tegen een besluit van het Bestuurscollege van Sint Maarten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, die op 17 november 2003 het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaarde. Appellante had het Bestuurscollege van het Eilandgebied Sint Maarten verzocht om in te stemmen met haar standpunt dat zij rechtmatig een standplaats mocht innemen op basis van verleende vergunningen. Het Bestuurscollege had in een brief van 26 februari 2003 geantwoord dat appellante niet beschikte over de benodigde vergunning, maar dat zij na betaling van leges in aanmerking zou komen voor verlening. Tevens werd het voornemen geuit om de eerder verleende vestigingsvergunning in te trekken. De brief bevatte echter geen beschikking in de zin van de Landsverordening administratieve rechtspraak (LAR), omdat het geen publiekrechtelijke rechtshandeling betrof die niet van algemene strekking was.

Het Hof heeft op 30 september 2004 de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Gerecht in eerste aanleg ten onrechte had overwogen dat er geen sprake was van een beschikking. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van het Gerecht en verklaarde het Gerecht onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. De griffier werd opgedragen het door appellante betaalde griffierecht terug te betalen. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 29 november 2004.

Uitspraak

32 HLAR 32/03.
Datum uitspraak: 29 november 2004
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend op Sint Maarten,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 17 november 2003 in het geding tussen:
appellante
en
Het Bestuurscollege van het Eilandgebied Sint Maarten.
1. Procesverloop
Bij brief van 26 februari 2003 heeft het Bestuurscollege van het Eilandgebied Sint Maarten (hierna: het Bestuurscollege) aan appellante bericht, als hierna onder 2.2.1. vermeld.
Bij uitspraak van 17 november 2003 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (hierna: het Gerecht), het daartegen door appellante ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 28 december 2003, bij het Gerecht ingekomen op 29 december 2003, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door R.E. Duncan, advocaat, en het Bestuurscollege, vertegenwoordigd door mr. B.G. Hofman, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna te noemen: de LAR) wordt in deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen onder beschikking verstaan: een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen, die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen, daartegen beroep instellen bij het Gerecht.
2.2. Appellante klaagt dat het Gerecht ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van een beschikking, waardoor zij rechtstreeks in haar belang is getroffen.
2.2.1. Appellante heeft het Bestuurscollege bij brief van 16 november 2002 verzocht in te stemmen met haar standpunt dat zij op grond van aan haar verleende vergunningen rechtmatig aan de [locatie] te [plaats] standplaats mag innemen. Bij de voormelde brief van 26 februari 2003 heeft het Bestuurscollege naar aanleiding daarvan aan haar meegedeeld dat zij niet beschikt over een vergunning, als bedoeld in de Eilandsverordening Openbare Straathandel, maar dat zij na betaling van de vereiste leges voor verlening daarvan in aanmerking komt. Het heeft in die brief voorts het voornemen geuit tot intrekking van de bij besluit van 6 april 1982 aan appellante verleende vestigingsvergunning. Tenslotte merkt het Bestuurscollege daarin op dat er geen redenen zijn om terug te komen op eerder genomen besluiten met betrekking tot de verplaatsing van standplaatsen van de Voorstraat naar de Gevangenisstraat achter het Gerechtsgebouw.
In die brief is aldus geen beschikking neergelegd. Zij bevat mededelingen over de op appellante toepasselijke regelgeving die niet op enig rechtsgevolg zijn gericht en over beslissingen van algemene strekking betreffende de verplaatsing van standplaatsen. Tegen de brief kan dan ook niet krachtens artikel 7, eerste lid, van de LAR beroep bij het Gerecht worden ingesteld. Anderszins kon dat evenmin. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Gerecht niet bevoegd was om van het beroep kennis te nemen.
2.2.2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van het Gerecht wordt vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, verklaart het Hof het Gerecht onbevoegd van het beroep kennis te nemen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 17 november 2003, in zaak nr. LAR 2003/17;
III. verklaart het Gerecht in die zaak onbevoegd;
IV. verstaat dat de griffier aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Naf. 300,00 (zegge: driehonderd gulden) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Verbeek, griffier.
w.g. Ter Berg w.g. Verbeek
Voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2004.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,