ECLI:NL:OGHNAA:2004:BF5224
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
- Hoger beroep
- W.P.M. ter Berg
- C.H. Govaerts
- A.W.M. Bijloos
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van blijvende arbeidsongeschiktheid na bedrijfsongeval
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van blijvende arbeidsongeschiktheid van appellant, die als gevolg van een bedrijfsongeval op 21 april 1999 rugklachten heeft ontwikkeld. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft in een beschikking van 24 april 2002 vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid 13% bedraagt. Appellant is het hier niet mee eens en stelt dat zijn arbeidsongeschiktheid op 25% moet worden vastgesteld, conform het rapport van de door hem ingeschakelde orthopedisch chirurg dr. G.A. Booi. Het Hof heeft de zaak behandeld op 6 oktober 2004, waarbij zowel appellant als de SVB vertegenwoordigd waren.
De SVB heeft in haar beschikking de adviezen van haar medisch adviseur, K. ten Holt, gevolgd, die concludeerde dat appellant na het ongeval rugklachten had, maar geen objectiveerbare afwijkingen kon vaststellen. Dr. Booi daarentegen stelde dat de rugklachten het gevolg waren van een discopathie die direct verband hield met het bedrijfsongeval. Het Hof heeft echter vastgesteld dat dr. Booi ten onrechte aannam dat appellant vóór het ongeval geen rugklachten had, aangezien appellant in de jaren daarvoor al meerdere keren voor rugklachten was uitgevallen.
Het Hof concludeert dat de SVB op basis van het rapport van K. ten Holt voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid van 13% niet is onderschat. Het hoger beroep van appellant wordt ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg wordt bevestigd. De beslissing van het Hof is uitgesproken in naam der Koningin op 29 november 2004.