88 HLAR 08/05
Datum uitspraak: 21 november 2005
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Sociale Verzekeringsbank, gevestigd op Curaçao,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 21 februari 2005 in het geding tussen:
[belanghebbende], wonend te [woonplaats],
Bij beschikking van 4 februari 2002 heeft appellante bepaald dat [belanghebbende] (hierna: [belanghebbende]) met ingang van 1 maart 2002 geen aanspraak heeft op ziekengeld met betrekking tot het ziektegeval, onder meer gemeld op 15 maart 1994 onder ziektemeldingskaartnummer 759.555.
Bij beschikking van 5 juni 2003 heeft appellante het daartegen door [belanghebbende] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 februari 2005 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: het Gerecht), het daartegen door [belanghebbende] ingestelde beroep gegrond verklaard en die beschikking vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, ingekomen op 1 april 2005, hoger beroep ingesteld bij het Hof. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 2 juni 2005.
Bij brief, ingekomen op 15 juli 2005, heeft [belanghebbende] van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M. Bonafasia, werkzaam bij appellante, en drs. M.A. Maria, controlerend geneesheer, en [belanghebbende], vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. R. J. Chap, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Landsverordening Ziekteverzekering (hierna: LvZV) heeft – voor zover thans van belang - de werknemer die als gevolg van ziekte arbeidsongeschikt is, recht op een uitkering in geld, ziekengeld genaamd, met ingang van de derde dag na die van de ziekmelding. Ter zake van eenzelfde ziekteoorzaak wordt de uitkering beëindigd, indien twee jaar is verstreken, aldus die bepaling.
2.2. Appellante klaagt dat het Gerecht ten onrechte heeft overwogen dat de uitkering van [belanghebbende] eerst twee jaar na het moment van duiding van de ziekteoorzaak mocht worden beëindigd. Volgens haar diende deze twee jaar na de ziekmelding te worden beëindigd. Daarbij wordt de ziekteoorzaak geacht aanwezig te zijn vanaf het begin van de arbeidsongeschiktheid, ook al is deze niet benoemd, aldus appellante.
2.3. [Belanghebbende] is sedert 1991 bekend met lage rugpijn, frequent gepaard gaande met uitstraling naar beide benen. Röntgenonderzoek in 1991 leidde tot de conclusie: discopathie op het niveau L5-S1 en statische afwijkingen van de lumbale wervelkolom. De eerste ziekmelding wegens lage rugklachten dateert van 15 maart 1994. [belanghebbende] is nadien diverse malen arbeidsongeschikt bevonden in verband met deze klachten. Bij röntgenonderzoek in april 1994 werden statische afwijkingen van de lumbale wervelkolom geconstateerd en licht diffuse spondylarthrose. Caudiografisch onderzoek gaf geen aanwijzingen voor een discus hernia. Op 9 mei 2001 is bij MRI-onderzoek een hernia van de discus (hnp) op het niveau L4-L5 centraal en rechts posterolateraal met radiculair compressie vastgesteld en een uitstulping van de discus L5-S1 met compressie. Op 28 juni 2001 is [belanghebbende] aan deze aandoening geopereerd.
2.4. Het Gerecht heeft overwogen dat ingevolge artikel 5 van de LvZV recht op uitkering van ziekengeld bestaat gedurende twee jaren na de ziekteoorzaak. Nu de ziekteoorzaak eerst in maart 2001 is vastgesteld - het Hof leest: mei 2001 - , heeft [belanghebbende] aanspraak op ziekengeld tot twee jaren nadien, aldus het Gerecht.
2.5. Het betoog van appellante slaagt. Uit artikel 5, eerste lid, van de LvZV valt af te leiden dat niet het moment van vaststelling van de oorzaak van de klachten als uitgangspunt geldt voor het ontstaan van het recht op uitkering van ziekengeld, doch het moment waarop arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte ontstaat. Ter zake van eenzelfde ziekteoorzaak wordt deze uitkering twee jaar nadien beëindigd. Niet in geschil is dat de arbeidsongeschiktheid van [belanghebbende], die sedert 15 maart 1994 verschillende malen tot uitkering van ziekengeld leidde, telkens voortkwam uit eenzelfde ziekteoorzaak. Hieraan doet niet af dat deze oorzaak pas in 2001 kon worden vastgesteld. De ziekteoorzaak is hierbij niet van belang.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van het Gerecht dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, verklaart het Hof het bij het Gerecht ingestelde beroep tegen de beschikking van 5 juni 2003, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, alsnog ongegrond.
2.7. Niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 21 februari 2005 in zaak no. LAR 2003/67;
III. verklaart het bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep tegen de beschikking van de Sociale Verzekeringsbank van 5 juni 2003 ongegrond.
IV. verstaat dat de griffier aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Naf. 300,00 (zegge: driehonderd gulden) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Ter Berg, Voorzitter
w.g. Martinez, griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2005.