ECLI:NL:OGHNAA:2005:BG0971

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
21 november 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
91 HLAR 11/05
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep tegen afwijzing aanvraag verblijfsvergunning

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, waarbij zijn beroep tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf ongegrond is verklaard. De uitspraak van het Gerecht vond plaats op 10 maart 2005. Tijdens de procedure in hoger beroep, die op 20 april 2004 is gestart, heeft het bestuursorgaan, de Minister van Justitie, alsnog een verblijfsvergunning aan verzoeker verleend. Hierdoor heeft verzoeker besloten het hoger beroep in te trekken, omdat het bestuursorgaan aan zijn verzoek is tegemoetgekomen, zoals bedoeld in artikel 50, tiende lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).

De uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 21 november 2005, met zaaknummer 91 HLAR 11/05, heeft de Minister van Justitie veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die verzoeker heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De kosten zijn vastgesteld op Naf. 700,00, te betalen aan verzoeker, en daarnaast dient de Minister het griffierecht van Naf. 450,00 aan verzoeker te vergoeden. De beslissing is genomen in het openbaar en is ondertekend door de voorzitter en de leden van het Hof, met de griffier aanwezig.

De zaak illustreert de toepassing van de Lar en de rechten van verzoekers in bestuursrechtelijke procedures, vooral in het kader van verblijfsvergunningen. De intrekking van het hoger beroep en de toewijzing van de proceskostenveroordeling zijn belangrijke aspecten van deze uitspraak.

Uitspraak

91 HLAR 11/05
Datum uitspraak: 21 november 2005
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
verzoeker,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep.
1. Procesverloop
Bij brief, bij het Hof ingekomen op 20 april 2004, heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen (hierna: het Gerecht) van 10 maart 2005.
Bij brief van 19 oktober 2005 heeft verzoeker het hoger beroep ingetrokken en het Hof verzocht de Minister van Justitie (hierna: de Minister) te veroordelen tot vergoeding van de bij hem opgekomen proceskosten.
Bij brief van 31 oktober 2005 heeft de Gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao (hierna: de Gezaghebber), namens de Minister, toestemming verleend, als bedoeld in artikel 35 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar), voor het achterwege blijven van een behandeling van de zaak ter zitting. Bij brief van 9 november 2005 heeft de Gezaghebber, namens de Minister, zich aan het oordeel van het Hof gerefereerd.
Verzoeker heeft op 9 november 2005 mondeling toestemming verleend, als bedoeld in artikel 35 van de Lar, voor het achterwege blijven van een behandeling van de zaak ter zitting.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 50, tiende lid, van de Lar, voor zover thans van belang, gelezen in samenhang met artikel 77, eerste lid, kan in geval van intrekking van het hoger beroep, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de desbetreffende partij is tegemoet gekomen, het betrokken overheidslichaam op verzoek van die partij bij afzonderlijke uitspraak in de kosten, bedoeld in het negende lid, worden veroordeeld.
2.2. Het hoger beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerecht, waarbij het beroep van verzoeker tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf ongegrond is verklaard.
Hangende de procedure in hoger beroep is aan verzoeker alsnog een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend.
Verzoeker heeft het hoger beroep naar aanleiding hiervan ingetrokken.
2.3. Het hoger beroep is aldus ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel is tegemoet gekomen aan verzoeker, als bedoeld in artikel 50, tiende lid, van de Lar.
2.4. Het verzoek dient als kennelijk gegrond op na te melden wijze te worden toegewezen.
2.5. Overigens dient de Minister, nu hij alsnog heeft beslist en aldus geheel aan de bezwaren van verzoeker is tegemoetgekomen, ingevolge artikel 17, zesde lid, van de Lar het griffierecht aan verzoeker te vergoeden. Het Hof zal verstaan dat zulks dient te geschieden.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. veroordeelt de Minster van Justitie tot vergoeding van de bij verzoeker in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van Naf. 700,00 (zegge: zevenhonderd gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Minister van Justitie aan verzoeker te worden betaald;
II. verstaat dat de Minister van Justitie aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Naf. 450,00 (zegge: vierhonderdvijftig gulden) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. C.H. Govaerts en mr. R.W.L. Loeb, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Ter Berg
Voorzitter w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2005