ECLI:NL:OGHNAA:2006:BG2084

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
27 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
149 HLAR 23/06
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vergunning voor het aanleggen en exploiteren van een betaaltelevisie-inrichting

In deze zaak gaat het om de weigering van de Minister van Algemene Zaken van Aruba om een vergunning te verlenen aan de naamloze vennootschap Cable Works N.V. voor het aanleggen en exploiteren van een betaaltelevisie-inrichting. De appellante had eerder een brief ontvangen van de Minister van Verkeer, Communicatie, Utiliteiten en Sport waarin werd meegedeeld dat haar vergunning zou worden verleend. Echter, het Gemeenschappelijk Hof van Justitie oordeelt dat deze mededeling niet bindend is, omdat deze is gedaan door een bestuursorgaan dat niet bevoegd is om de vergunning te verlenen. Het Hof benadrukt het belang van strikte naleving van regels inzake bevoegdheid en formele besluitvorming, vooral in een kleinschalige samenleving waar persoonlijke verhoudingen een grote rol spelen.

De Minister had op 20 augustus 2003 de vergunning geweigerd, en het bezwaar van appellante tegen deze weigering werd op 9 september 2005 ongegrond verklaard. Het Gerecht in eerste aanleg van Aruba had op 10 mei 2006 het beroep van appellante tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. Appellante ging in hoger beroep, maar het Hof bevestigde de eerdere uitspraak van het Gerecht. Het Hof concludeert dat de appellante niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op de eerdere mededeling van de Minister van Verkeer, Communicatie, Utiliteiten en Sport, aangezien deze niet bevoegd was om de vergunning te verlenen. De uitspraak van het Gerecht wordt bevestigd, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat de Landsverordening administratieve rechtspraak dit niet toestaat.

Uitspraak

149 HLAR 23/06
Datum uitspraak: 27 november 2006
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de naamloze vennootschap Cable Works N.V., gevestigd te Aruba,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 10 mei 2006 in het geding tussen:
appellante
en
de Minister van Algemene Zaken.
1. Procesverloop
Bij brief van 20 augustus 2002 heeft appellante de Minister van Vervoer, Communicatie, Utiliteiten en Sport verzocht haar vergunning te verlenen voor het aanleggen en exploiteren van een betaaltelevisie-inrichting.
Bij beschikking van 20 augustus 2003 heeft de Minister van Algemene Zaken (hierna: de Minister) namens de regering van Aruba geweigerd appellante vergunning te verlenen, als verzocht.
Bij beschikking van 9 september 2005 heeft de Minister het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 mei 2006 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij het Gerecht ingekomen op 21 juni 2006, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Bij brief van 10 augustus 2006 heeft de Minister van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. H.W. Braam, advocaat, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. A.J. Swaen, advocaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Televisieverordening (hierna: de Tv) is de exploitatie van een televisie-inrichting slechts toegestaan aan degene, aan wie daartoe bij landsbesluit vergunning is verleend.
Ingevolge artikel 2 van de Telegraaf- en telefoonverordening (hierna: de Ttv), is voor de aanleg en het in werking brengen van telegrafen en telefonen, voor zover zulks geschiedt door anderen dan het Land, een bij landsbesluit verleende concessie vereist.
2.2. Appellante betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat de beschikking van de Minister van 9 september 2005 in strijd is met het vertrouwensbeginsel, omdat zij een brief van de Minister van Verkeer, Communicatie, Utiliteiten en Sport van 11 juni 2001 mocht opvatten als een beslissing om haar vergunning te verlenen.
2.3. Bij de brief van 11 juni 2001 heeft de Minister van Verkeer, Communicatie, Utiliteiten en Sport aan appellante meegedeeld dat hij heeft beslist haar vergunning te verlenen.
Zoals het Hof eerder heeft overwogen in de uitspraak van 30 januari 2001, NJ 2001/579, is het van verhoogd belang dat in een kleinschalige samenleving, waar persoonlijke verhoudingen een grote rol spelen en een expliciete weigering niet gemakkelijk wordt gegeven, regels inzake de bevoegdheid en formele besluitvorming strikt in acht worden genomen.
De in voormelde brief vervatte mededeling is gedaan door een bestuursorgaan dat niet bevoegd is om een vergunning, als verzocht, te verlenen. Zodanige mededeling kan de wel bevoegde beschikkinggever niet binden. Reeds hierom faalt het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel.
Het Gerecht is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling biedt de Landsverordening administratieve rechtspraak geen mogelijkheid.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Ter Berg
Voorzitter w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2006