ECLI:NL:OGHNAA:2007:BG3740

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
29 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
178 HLAR 07/07
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot verwijdering en bezwaarprocedure in vreemdelingenzaken

In deze zaak gaat het om een verzoek tot opheffing van een bevel tot verwijdering van een vreemdeling, ingediend door de ingezetene. De brief van de ingezetene, gedateerd 27 april 2006, werd door het Gerecht niet als een bezwaarschrift tegen de beschikking tot verwijdering aangemerkt. De minister van Vreemdelingenzaken had op 20 april 2006 een verwijderingsbevel uitgevaardigd, waarna de vreemdeling op 21 april 2006 werd uitgezet. De ingezette procedure leidde tot een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba op 24 januari 2007, waarin het beroep van de ingezetene gegrond werd verklaard en de minister werd opgedragen binnen vier weken op het verzoek tot opheffing te beslissen. De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, stellende dat het Gerecht de brief van 27 april 2006 ten onrechte als bezwaarschrift had aangemerkt en dat het beroep op 4 december 2006 niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba oordeelde dat de gestelde termijnen waren verstreken zonder dat een beslissing op het bezwaar was genomen. Hierdoor moest worden aangenomen dat het bezwaar op of omstreeks 20 juli 2006 ongegrond was verklaard. Het Hof oordeelde dat het Gerecht in eerste aanleg ten onrechte het beroep niet niet-ontvankelijk had verklaard. De uitspraak van het Gerecht werd vernietigd, en het Hof verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, waarbij het deed wat het Gerecht had behoren te doen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige beslissingen op bezwaarschriften in vreemdelingenzaken en de gevolgen van het uitblijven van een beslissing voor de ontvankelijkheid van beroep.

Uitspraak

178 HLAR 07/07
Datum uitspraak: 29 november 2007
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Vreemdelingenzaken,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 24 januari 2007 in het geding tussen:
1. [de ingezetene], wonend in Aruba,
2. [de vreemdeling], wonend in [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij brief van 27 april 2006 heeft [de ingezetene] (hierna: de ingezetene) de minister van Vreemdelingenzaken (hierna: de minister), verzocht om het bevel tot verwijdering van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) op te heffen.
Bij brieven van 13 juni en 31 augustus 2006 heeft de ingezetene dit verzoek herhaald.
Bij uitspraak van 24 januari 2007 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) een bij brief van 4 december 2006 door de ingezetene en de vreemdeling ingediend verzoek om een voorlopige voorziening te treffen aangemerkt als beroep tegen een op 23 november 2006 totstandgekomen fictieve weigering om op de als bezwaarschrift aangemerkte brief van 31 augustus 2006 te beslissen, dat beroep gegrond verklaard, de weigering vernietigd en bepaald dat de minister binnen vier weken op het verzoek van 27 april 2006 beslist.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, ingekomen op 6 maart 2007, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
De ingezetene en de vreemdeling zijn in de gelegenheid gesteld een reactie in te dienen.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2007, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.B. Boyce, ambtenaar in dienst van het Land, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De minister klaagt dat het Gerecht, door de brief van 4 december 2006 als beroepschrift tegen de fictieve weigering van 23 november 2006 aan te merken, heeft miskend dat aan de vreemdeling op 20 april 2006 een schriftelijk verwijderingsbevel is uitgereikt en de brief van 27 april 2006 op dit bevel betrekking had en niet op diens toelating. De brief van 27 april 2006 houdt een tegen dat bevel gericht bezwaarschrift in. Voor zover beoogd is beroep in te stellen tegen het uitblijven van een beslissing op het aldus gemaakte bezwaar, had dit vóór 14 september 2006 moeten gebeuren. Het Gerecht heeft het op 4 december 2006 ingestelde beroep dan ook ten onrechte niet niet-ontvankelijk verklaard, aldus de minister.
2.1.1. Op 20 april 2006 is de vreemdeling aangehouden en in vreemdelingenbewaring gesteld. Bij beschikking van 20 april 2006 heeft de minister diens verwijdering bevolen. Op 21 april 2006 is hij uitgezet. Nu het door de ingezetene namens de vreemdeling bij de brief van 27 april 2006 gedane verzoek tot opheffing van het bevel strekt, heeft het Gerecht die brief ten onrechte niet aangemerkt als een tegen de beschikking van 20 april 2006 gericht bezwaarschrift.
2.1.2. Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak neemt het bestuursorgaan de beslissing op het bezwaarschrift binnen zes weken na de dagtekening van het advies van de bezwaaradviescommissie of, indien het advies niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ontvangen, binnen zes weken na het verstrijken van die termijn.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, voor zover thans van belang, kan degene die rechtstreeks in zijn belang is getroffen door een op een bezwaarschrift genomen beslissing als bedoeld in artikel 20, daartegen beroep instellen bij het Gerecht.
Ingevolge het tweede lid wordt het uitblijven van een beslissing op een bezwaarschrift binnen de in artikel 20, eerste lid, bedoelde termijn, gelijkgesteld met een afwijzende beslissing.
2.1.3. Aangezien de gestelde termijnen zijn verstreken, zonder dat een beslissing op het gemaakte bezwaar is genomen, moet geacht worden daarop op of omstreeks 20 juli 2006 een afwijzende beslissing te zijn genomen, hetgeen betekent dat het bezwaar geacht moet worden ongegrond te zijn verklaard.
2.1.4. De termijn om tegen die beslissing bij het Gerecht beroep in te kunnen stellen is op of omstreeks 14 september 2006 verstreken. Nu het beroep op 4 december 2006 is ingesteld en gesteld noch gebleken is dat dit niet tijdig had kunnen gebeuren, heeft het Gerecht het ten onrechte niet niet ontvankelijk verklaard.
De klacht slaagt.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het Hof zal het inleidende beroep, doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, niet-ontvankelijk verklaren.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 24 januari 2007 in zaak Lar no. 3501 van 2006;
III. verklaart het bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep tegen de ongegrondverklaring van het tegen de beschikking van 20 april 2006 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
Voorzitter
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2007