ECLI:NL:OGHNAA:2007:BG3765

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
19 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
186 HLAR 14/07
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake deviezenprovisie door Centrale Bank van Aruba

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de naamloze vennootschappen "Metacorp N.V." en "Boulevard Casino N.V." tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 12 maart 2007. De Centrale Bank van Aruba had in brieven van 26 februari 2006 deviezenprovisie in rekening gebracht aan de appellanten, welke zij als beschikkingen beschouwen waartegen bezwaar gemaakt kon worden. De Bank verklaarde de bezwaren ongegrond bij beschikking van 1 november 2006. Het Gerecht oordeelde in zijn uitspraak dat de bezwaren ongegrond waren, maar de appellanten stelden hoger beroep in bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. Het Hof oordeelde dat de brieven van de Bank inderdaad beschikkingen zijn in de zin van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) en dat het Gerecht niet aan een inhoudelijke beoordeling van het beroepschrift is toegekomen. Het Hof verwijst de zaak terug naar het Gerecht om de behandeling van de zaak te hervatten in de stand waarin deze zich bevond. De uitspraak van het Gerecht wordt vernietigd en het Hof gelast dat het land Aruba het griffierecht aan de appellanten teruggeeft. De uitspraak benadrukt het belang van een inhoudelijke beoordeling in twee rechterlijke instanties, zoals beoogd door de verordeninggever.

Uitspraak

186 HLAR 14/07
Datum uitspraak: 19 oktober 2007
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de naamloze vennootschappen "Metacorp N.V." en
"Boulevard Casino N.V.", beide gevestigd in Aruba,
appellanten,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 12 maart 2007 in het geding tussen:
appellanten
en
de Centrale Bank van Aruba.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden brieven van 26 februari 2006 heeft de Centrale Bank van Aruba (hierna: de Bank) aan de naamloze vennootschap "Boulevard Casino N.V." (hierna: Boulevard Casino) onderscheidenlijk Afl. 13.927,80, Afl. 33,578,41 en Afl. 26.164,23 aan deviezenprovisie wegens betalingen aan het buitenland gedurende de eerste drie kwartalen van 2005 in rekening gebracht.
Bij beschikking van 1 november 2006 heeft de Bank de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 maart 2007 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 20 april 2007, bij het Hof ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 22 juni 2007.
Bij brief van 25 juni 2007 heeft de Bank van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. E.H.J. Martis, advocaat, en mr. A.H.E. van der Voort Maarschalk, advocaat te Den Haag, en de Bank, vertegenwoordigd door mr. J.P. Sjiem Fat, advocaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellanten betogen dat het Gerecht heeft miskend dat de brieven van 26 februari 2006 beschikkingen, als bedoeld in de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar), behelzen, waartegen bezwaar gemaakt kon worden.
2.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Lar wordt onder beschikking verstaan: een op enig rechtsgevolg gericht schriftelijk besluit van een bestuursorgaan.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening deviezenprovisie (hierna: de Ldp) zijn ingezetenen ter zake van een betaling aan het buitenland onder de naam "deviezenprovisie" een commissie aan het Land verschuldigd.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, dragen ingezetenen de door hen verschuldigde deviezenprovisie aan de Bank af, hetzij rechtstreeks, hetzij door middel van een door de Bank aangewezen instelling.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de afdracht op aangifte volgens de door de Bank te stellen richtlijnen.
Ingevolge artikel 5 heeft de Bank tot taak het heffen en innen van de deviezenprovisie overeenkomstig de voorschriften van deze landsverordening.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, brengt de Bank, indien het bedrag van een deviezenprovisie door een instelling, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, dan wel door een andere ingezetene, op onjuiste wijze is berekend, die instelling, onderscheidenlijk ingezetene het juiste bedrag door een aanslag in rekening.
2.2.1. Op 25 juli 2003 heeft de Bank krachtens artikel 4, tweede lid, van de Ldp de "Richtlijnen aangifte en afdracht deviezenprovisie" (hierna: de richtlijnen) vastgesteld. Volgens de richtlijnen geschiedt de afdracht van de verschuldigde deviezenprovisie door houders van aan de Bank gemelde buitenlandse bankrekeningen binnen één maand na afloop van elk kalenderkwartaal middels het door de rekeninghouder aan de Bank aan te leveren aangifteformulier. Binnen één maand na ontvangst van het aangifteformulier stelt de Bank een definitieve heffingsnota op, waarin de door de ingezetene houder nog te betalen, onderscheidenlijk nog te ontvangen bedrag aan deviezenprovisie wordt vermeld, aldus de richtlijnen.
2.2.2. In de brieven van 26 februari 2006 heeft de Bank, na ontvangst van het desbetreffende formulier, bij appellanten de door hen verschuldigde deviezenprovisie door een definitieve heffingsnota in rekening gebracht en behelzen die brieven aldus op het in het leven roepen van de verplichting tot betaling van de desbetreffende bedrag binnen de daarbij gestelde termijn gerichte beschikkingen, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Lar.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
2.3.1. Ingevolge artikel 53d, eerste lid, van de Lar, voor zover thans van belang, doet het Hof, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak hetgeen het Gerecht had behoren te doen.
Ingevolge het tweede lid wordt, indien het Gerecht de niet-ontvankelijkheid heeft uitgesproken en het Hof deze uitspraak vernietigt met een ontvankelijkheidsverklaring, het beroepschrift naar het Gerecht terugverwezen om te worden hervat in de stand waarin de behandeling zich bevond.
In de memorie van toelichting bij de Landsverordening van 19 mei 2003 houdende wijziging van de Lar (AB 1993, no. 45) (invoering hoger beroep, AB 2003, no. 32), is op p. 2 vermeld dat toetsing van rechterlijke beslissingen door een andere rechterlijke instantie moet worden beschouwd als een onmisbare basis om tot verantwoorde en afgewogen oordelen te komen. Aldus heeft de verordeninggever kennelijk beoogd dat een inhoudelijke beoordeling van een zaak in beginsel steeds in twee rechterlijke instanties kan plaatsvinden.
Nu het Gerecht niet aan een inhoudelijke beoordeling van het beroepschrift is toegekomen, acht het Hof voormelde bepaling van overeenkomstige toepassing en zal het het beroepschrift daarom naar het Gerecht terugverwijzen, opdat dit de behandeling van de zaak hervat in de stand waarin deze zich bevond. Het dient de zaak te behandelen en te beslissen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 12 maart 2007 in zaak no. Lar 3401 van 2006;
III. wijst de zaak naar het Gerecht terug;
IV. gelast dat het land Aruba aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 75,00 (zegge: vijf en zeventig gulden) teruggeeft.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
Voorzitter
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2007