192 HLAR 20/07
Datum uitspraak: 29 november 2007
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 2 april 2007 in het geding tussen:
de minister van Vreemdelingenzaken.
Bij bezwaarschrift van 6 juni 2006, ontvangen op dezelfde dag, heeft appellante bij de minister van Justitie bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beschikking op een namens haar op 13 maart 2006 ingediende aanvraag om verlenging van de haar verleende vergunning tot verblijf.
Bij brief van 28 augustus 2006 heeft de minister van Vreemdelingenzaken (hierna: de minister) meegedeeld dat het bezwaarschrift gegrond is en een beslissing op de aanvraag zal worden genomen.
Bij uitspraak van 2 april 2007 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het daartegen door appellante op 3 november 2006 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij het Hof ingekomen op 14 mei 2007, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 28 juni 2007 heeft de minister van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. D.G. Kock, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. P.D. Langerak, ambtenaar in dienst van het Land, zijn verschenen.
2.1. Het Gerecht heeft overwogen dat appellante bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing en het bezwaarschrift bij brief van 28 augustus 2006, die aan de in artikel 23 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) gestelde eisen voldoet, gegrond is verklaard en is toegezegd dat snel een reëel besluit zal worden genomen.
Voorts heeft het overwogen dat het verzoek er thans nog toe strekt de minister te veroordelen tot vergoeding van de kosten van de procedure, nu op 8 augustus 2006 een beslissing op het verzoek van appellante is genomen, doch dat deze eerst na het instellen van het beroep tegen het uitblijven daarvan is uitgereikt. Het heeft het beroep echter niet ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingesteld.
2.2. Appellante klaagt dat het Gerecht aldus heeft miskend dat de brief van 28 augustus 2006 geen inhoudelijke beslissing op de aanvraag bevat en ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep te laat is ingesteld.
2.2.1. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Lar, voor zover thans van belang, kan degene die rechtstreeks in zijn belang is getroffen door een op een bezwaarschrift genomen beslissing als bedoeld in artikel 20, daartegen beroep instellen bij het Gerecht.
Ingevolge het tweede lid wordt het uitblijven van een beslissing op een bezwaarschrift binnen de in artikel 20, eerste lid, bedoelde termijn, gelijkgesteld met een afwijzende beslissing.
2.2.2. De brief van 28 augustus 2006 bevat geen beslissing op het door appellante gemaakte bezwaar. Het Gerecht heeft het beroep van appellante ten onrechte niet aangemerkt als gericht tegen de ongegrondverklaring van dat bezwaar, die geacht moet worden te zijn ontstaan door het uitblijven van de beslissing daarop.
2.2.3. De klachten kunnen echter niet tot het beoogde doel leiden. De minister heeft appellante bij de beschikking van 8 augustus 2006 de door haar gevraagde vergunning tot verblijf verleend. Aldus is aan het beroep het belang ontvallen. Het Gerecht heeft het beroep, zij het niet op juiste gronden, terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2007