ECLI:NL:OGHNAA:2008:BD9162

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
15 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 931/01-H-190/06
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake tegenbewijs in geschil over geldvordering

In deze zaak, behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, is op 15 april 2008 een tussenvonnis uitgesproken in hoger beroep. De zaak betreft een geschil over een geldvordering waarbij de appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.S. Croes, een naamloze vennootschap gevestigd in Aruba, tegen de geïntimeerden, vertegenwoordigd door advocaat mr. N.S. Gravenstijn, optreedt. De appellant heeft een vordering ingesteld tegen de geïntimeerden, die voorheen gedaagden in conventie waren en nu eisers in reconventie zijn. Het Hof verwijst naar een eerder vonnis van 17 april 2007 en naar een deskundigenrapport dat op 26 november 2007 is uitgebracht. Dit rapport betreft de echtheid van een handtekening van de appellant, die is onderzocht met een stereomicroscoop. De deskundige concludeert dat de betwiste handtekening waarschijnlijk is vervaardigd door de appellant, maar dat er geen nabootsings- of valsheidskenmerken zijn geconstateerd.

Het Hof stelt vast dat de partijen in hun conclusie na deskundigenbericht niet hebben ingegaan op de vraag waarom de appellant een vordering op de geïntimeerde zou hebben. Het Hof verwijst naar eerdere overwegingen en besluit om de conventionele vordering van de appellant en de reconventionele vordering van de geïntimeerde af te wijzen. De appellant heeft aangeboden tegenbewijs te leveren tegen het dwingende bewijs dat voortvloeit uit de verklaring van 30 juni 1998, waarin hij Afl. 28.365,50 aan geïnde rekeningen niet heeft afgegeven aan de naamloze vennootschap. Het Hof staat de appellant toe om tegenbewijs te leveren en bepaalt dat getuigenverhoren zullen plaatsvinden op 20 mei 2008.

De beslissing van het Hof houdt in dat de appellant wordt toegestaan tegenbewijs te leveren en dat verdere beslissingen worden aangehouden. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting in Aruba, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

UITSPRAAK: 15 april 2008
ZAAKNR.: AR 931/01-H-190/06
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE
NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in de zaak van:
[Appellant].
wonend in Aruba,
voorheen eiser in conventie, verweerder in reconventie,
thans appellant,
gemachtigde: de advocaat mr. H.S. Croes,
tegen
1. de naamloze vennootschap
[Bedrijfsnaam N.V.],
gevestigd in Aruba,
2. [Gedaagde persoon],
wonend in Aruba,
voorheen gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
thans geïntimeerden,
gemachtigde: de advocaat mr. N.S. Gravenstijn.
Partijen worden hierna wederom [Appellant], [Bedrijfsnaam N.V.] en [Gedaagde in persoon] (en de laatsten gezamenlijk [Bedrijfsnaam N.V. en gedaagde in persoon]) genoemd.
1. Het verdere verloop van de procedure
Het Hof verwijst naar zijn vonnis van 17 april 2007. Op 26 november 2007 heeft de bij dat vonnis benoemde deskundige een rapport uitgebracht.
Daarna hebben beide partijen een conclusie na deskundigenbericht genomen, waarbij van de zijde van [Appellant] nog producties zijn overgelegd.
Vervolgens is wederom vonnis gevraagd, waarvan de uitspraak nader is bepaald op heden.
2. Verdere beoordeling
2.1 Het Hof stelt voorop dat partijen zich in hun conclusie na deskundigenbericht niet meer uitgelaten hebben over de vraag waarom [Appellant] een vordering op en/of een schuld jegens [GEDAAGDE IN PERSOON] zou hebben. Onder verwijzing naar hetgeen in rechtsoverweging 4.4 van het tussenvonnis van 16 januari 2007 is overwogen, zal het Hof bij zijn eindvonnis de conventionele vordering jegens [GEDAAGDE IN PERSOON] en de reconventionele vordering van [GEDAAGDE IN PERSOON] afwijzen.
2.2 Bij het tussenvonnis van 17 april 2007 heeft het Hof een deskundigenonderzoek gelast naar de echtheid van de handtekening van [Appellant] onder de verklaring van 30 juni 1998 (welke verklaring aanvangt met: “The following amounts of bills collected have not been submitted...”).
2.3 De deskundige heeft de betwiste handtekening onderzocht met een stereomicroscoop en vergeleken met schrijfproeven en drie bij eerdere gelegenheid vervaardigde handteke-ningen van [Appellant] (welke ook met behulp van een stereomicroscoop zijn onderzocht). Haar conclusie luidt als volgt.
“Op grond van deze bevindingen kan worden geconcludeerd dat de betwiste handtekening onder de verklaring [1] waarschijnlijk is vervaardigd door [Appellant]. Gelet op de niet al te grote informatie-inhoud van de betwiste handtekening en het aantal en de kwaliteit van de waargenomen overeenkomsten is een hogere waarschijnlijkheidsuitspraak niet mogelijk. Er zijn bij het onderzoek geen nabootsingskenmerken of andere valsheidskenmerken geconstateerd.”
2.4 Het Hof neemt, gelet op de door de deskundige in haar rapportage gegeven onderbouwing, voormeld oordeel van de deskundige over. De door [Appellant] ingebrachte contra-expertise van schriftkundigen Waisvisz (die al eerder als partijdeskundigen hadden geoordeeld dat er ernstige twijfels bestaan over de totstandkoming van de handtekening) maakt dat niet anders.
2.5 Het Hof acht het feit dat de handtekening waarschijnlijk is vervaardigd door [APPELLANT] en dat er geen nabootsings- of andere valsheidskenmerken zijn geconstateerd, voldoende overtuigend bewijs van de plaatsing van de handtekening door [APPELLANT]. De verklaring van 30 juni 1998 betreft een onderhands geschrift dat dwingend (in de terminologie van het oude bewijsrecht: volledig) bewijs oplevert van hetgeen daarin vermeld staat, inhoudende – kort gezegd – dat [APPELLANT] Afl. 28.365,50 aan geïnde rekeningen niet heeft afgegeven aan het kantoor van [BEDRIJFSNAAM N.V.] en dat hij daarvoor de volledige verantwoordelijkheid accepteert.
2.6 [APPELLANT] heeft expliciet aangeboden tegenbewijs te leveren tegen dit dwingende bewijs. Het Hof begrijpt dat hij middels tegenbewijs wil aantonen dat de lijst van 5 pagina’s die aan de verklaring van 30 juni 1998 is gehecht en de onderbouwing vormt van de hoogte van het bedrag van Afl. 28.365,50, niet kan kloppen, bijvoorbeeld omdat een aantal van de bedrijven waarvan geïnde gelden niet zouden zijn afgedragen per cheque ten name van [BEDRIJFSNAAM N.V.] betaalde.
2.7 Het Hof zal [APPELLANT] toestaan tegenbewijs als voornoemd te leveren.
2.8 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
BESLISSING:
Het Hof:
laat [APPELLANT] toe tot het leveren van tegenbewijs als overwogen in rov. 2.6;
bepaalt, voor het geval [APPELLANT] dat tegenbewijs wil leveren door het horen van getuigen, dat de getuigenverhoren zullen worden gehouden op dinsdag 20 mei 2008 om 13.30 uur voor mr. L.J. de Kerpel-van de Poel, in het Gerechtsgebouw in Aruba;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. L.C. Hoefdraad, G.E.M. Polkamp en L.J. de Kerpel-van de Poel, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 15 april 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.