Zaaknummer: H-105/2008
Parketnummer: 5000012708
Uitspraak: 23 oktober 2008
Tegenspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
gewezen in het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 16 mei 2008
[verdachte],
geboren op [datum] 1962 op Curaçao,
wonende op Curaçao,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring alhier.
Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek in eerste aanleg op de terechtzitting van 16 mei 2008, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, alsmede van dat in hoger beroep op de terechtzittingen van 25 september 2008 en (na tussenvonnis van 2 oktober 2008) van 9 oktober 2008 op Curaçao.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. A. van der Schans en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw, mr. D.I.E.I. Lichtenberg, naar voren is gebracht. De (waarnemend) procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Voorts is onttrekking aan het verkeer gevorderd van het inbeslaggenomen vuurwapen en de munitie.
In eerste aanleg is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van voorarrest.
Het door de verdachte ingestelde hoger beroep onderwerpt het vonnis waarvan beroep in volle omvang aan het oordeel van het Hof.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen staat vermeld in de dagvaarding in eerste aanleg. Van deze dagvaarding is een fotokopie aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan worden bevestigd omdat het Hof zich daarmee verenigt.
Ingevolge artikel 13e, eerste en tweede lid van de Vuurwapenverordening zijn de in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, bedoelde ambtenaren bevoegd personen aan hun kleding te onderzoeken, indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat in het kader van het handhaven van de Vuurwapenverordening. De officier van justitie kan bij schriftelijk bevel gelasten dat deze bevoegdheid tegenover een ieder, die zich op de openbare weg of op enige voor het publiek toegankelijke plaats bevindt, kan worden uitgeoefend.
Op de avond van de Marcha di Despedida had de officier van justitie een “bevel uitoefenen bevoegdheden vuurwapenverordening 1930” uitgevaardigd. Verbalisanten waren die avond/nacht (specifiek) belast met de uitoefening van deze bevoegdheid. Na verkregen opdracht van hun commandant beoogden zij (wederom) de bevoegdheid om personen aan hun kleding te onderzoeken, althans hun medewerking daartoe te vorderen, toe te passen jegens een ieder, waaronder verdachte, die zich op dat moment in de omgeving bevond. Het was toen 01.40 uur, terwijl de geldigheidsduur van het bevel, dat liep van 5 februari 2008 om 18.00 uur tot en met woensdag 6 februari 2008 om 01.30 uur, net verstreken was.
Het uitoefenen van die bevoegdheid op grond van dat bevel in het licht van het verstrijken van de geldigheidsduur daarvan, brengt echter niet met zich mee dat daaraan processuele consequenties, zoals neergelegd in artikel 413 Sv, dient te worden verbonden, omdat de grondslag van het optreden van de verbalisanten ook gevonden wordt in artikel 13e, tweede lid van de Vuurwapenverordening op grond waarvan verbalisanten bevoegd zijn personen aan hun kleding te onderzoeken, indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat in het kader van het handhaven van de Vuurwapenverordening.
Dat er redelijkerwijs aanleiding bestond om verdachte aan zijn kleding te onderzoeken, en dus zijn medewerking daartoe te vorderen, blijkt uit het door verbalisanten opgemaakte proces-verbaal van aanhouding en bevinding van 7 februari 2008, waarin zij verklaren dat zij zien dat verdachte zich nerveus gedraagt en dat hij zich aan de controle onttrekt door weg te lopen. Dit leidt er uiteindelijk toe dat verbalisanten zien en horen dat verdachte een voorwerp, dat later een vuurwapen blijkt te zijn, laat vallen.
RECHTDOENDE IN NAAM DER KONINGIN
Bevestigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats op Curaçao van 16 mei 2008.
Dit vonnis is gewezen door mrs. U.I.D. Luydens, H.A.C. Smid en H. de Doelder, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 23 oktober 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.