ECLI:NL:OGHNAA:2008:BG3510

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
14 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
EJ-501/07; H-134/08
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Polkamp
  • W. Wattel
  • J. Lock
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenwettelijke vaststelling van het vaderschap en erkenning in het familierecht

In deze zaak heeft de moeder, in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van haar zoon, verzocht om buitenwettelijk het vaderschap van de man gerechtelijk vast te laten stellen. De vader is bereid het kind te erkennen, wat de basis vormt voor de beoordeling van het verzoek. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft op 14 oktober 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het Hof de eerdere beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba bevestigde.

De procedure begon met een beschikking van het GEA op 3 mei 2007, waarin de Voogdijraad als bijzonder curator over het kind werd benoemd. De moeder heeft op 28 februari 2008 een beroepschrift ingediend tegen een eerdere beschikking van het GEA, waarin zij verzocht om vernietiging van die beschikking en toewijzing van haar verzoek. De man en de Voogdijraad hebben geen verweerschrift ingediend, en de zaak is behandeld op de zitting van 9 september 2008.

Het Hof overweegt dat het verzoek van de moeder beoogt een familierechtelijke band te creëren tussen de man en het kind, aangezien de man de biologische vader is. Het Hof stelt vast dat het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet voorschrijft hoe het recht op eerbiediging van 'family life' in het nationale recht moet worden verzekerd. Het nationale recht biedt echter de mogelijkheid van erkenning, wat een alternatieve weg biedt om de gewenste familierechtelijke band te realiseren.

De moeder heeft geen aangifte van de geboorte gedaan, maar dit doet niets af aan de bereidheid van de man om het kind te erkennen. Het Hof concludeert dat er onvoldoende grond is voor een buitenwettelijke vaststelling van het vaderschap, en bevestigt de beschikking van het GEA. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN
UITSPRAAK: 14 oktober 2008
ZAAKNR.: EJ-501/07; H-134/08
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE
NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Beschikking in de zaak van:
[naam moeder], hierna te noemen: de moeder
in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar zoon
[naam kind], hierna te noemen: het kind,
wonende in Aruba,
voorheen verzoekster, thans appellante,
gemachtigde: mr. D.G. Kock,
- en -
[naam man], hierna te noemen: de man
wonende in Aruba,
voorheen verweerder, thans geïntimeerde,
in hoger beroep niet verschenen,
- en –
DE VOOGDIJRAAD, in hoedanigheid van bijzonder curator van het kind,
gevestigd in Aruba,
voorheen verweerder, thans geïntimeerde,
in hoger beroep niet verschenen.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Bij beschikking van 3 mei 2007 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het GEA) de Voogdijraad tot bijzonder curator over het kind benoemd. Op 19 oktober 2007 en 17 januari 2008 heeft het GEA tussen partijen beschikkingen gegeven. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het GEA wordt verwezen naar die beschikkingen.
1.2 Op 28 februari 2008 heeft de moeder ter griffie van het GEA tegen de beschikking van 17 januari 2008 een beroepschrift ingediend. De conclusie van de moeder strekt ertoe dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen en het verzoek van de moeder alsnog zal toewijzen.
1.3 De man noch de Voogdijraad hebben een verweerschrift ingediend.
1.4 Het hoger beroep is ter zitting van het Hof van 9 september 2008 behandeld. Namens de moeder is haar gemachtigde verschenen. Hij heeft haar standpunt nader toegelicht.
1.5 Beschikking is bepaald op heden.
2. De beoordeling
2.1 Met het verzoek wordt beoogd een familierechtelijke band te laten ontstaan tussen de man en het kind omdat de man de biologische vader is van het kind. Bij de beoordeling van het verzoek moet worden vooropgesteld dat het EVRM niet voorschrijft op welke wijze het genot van het in artikel 8 lid 1 bedoelde recht op eerbiediging van ‘family life’ in het nationale recht moet worden verzekerd. Dat betekent dat, alvorens plaats is voor een beoordeling van het verzoek om buitenwettelijk het vaderschap gerechtelijk vast te stellen, onderzocht dient te worden of het Arubaanse recht ruimte biedt om het beoogde resultaat langs een andere weg te bereiken. Indien redelijkerwijs valt te verwachten dat het gewenste resultaat langs een door het nationale recht geboden weg kan worden bereikt, is er voor een beoordeling van een verzoek tot buitenwettelijke gerechtelijke vaststelling van het vaderschap geen plaats (vgl. HR 21 december 1990, NJ 1991, 741).
2.2 Het nationale recht biedt middels erkenning een weg waarmee redelijkerwijs een familierechtelijke band tussen de man en het kind kan worden bereikt. De man heeft ook aangegeven tot erkenning bereid te zijn. Dat de moeder om haar moverende redenen geen aangifte van de geboorte heeft gedaan, doet daaraan - om de redenen zoals ook reeds door het GEA overwogen - niet af. Onder die omstandigheden is voor beoordeling van de stelling dat afwijzing van het verzoek tot een buitenwettelijke vaststelling van het vaderschap in strijd zou zijn met artikel 8 EVRM geen plaats.
2.3 Dat erkenning geen terugwerkende kracht heeft, maakt dat niet anders. Weliswaar heeft de moeder aangevoerd dat, anders dan bij gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, postnatale erkenning geen nationaliteitsgevolgen voor het kind heeft maar noch aan artikel 8 EVRM noch aan enige andere bepaling van dit verdrag kan het recht worden ontleend op de verkrijging van een bepaalde nationaliteit. Overigens wijst het Hof in dit verband ten overvloede op HR 26 januari 2007 (NJ 2007, 73) waaruit volgt dat een postnatale erkenning in combinatie met gerechtelijk bewijs van het verwekkerschap met het oog op de toepassing van art. 4 RWN gelijkgesteld wordt met een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.
2.4 Of het gegeven dat door afwijzing van het verzoek niet reeds vanaf de geboorte een familierechtelijke band tussen de man en het kind kan ontstaan, strijd oplevert met artikel 8 al dan niet in verbinding met artikel 14 EVRM kan in het midden blijven, omdat het vaststellen van (de gevolgen van) een dergelijke eventuele onverenigbaarheid de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat (vgl. HR 25 februari 1995, NJ 1995, 468 en HR 17 januari 1997, NJ 1997, 483). Van een concreet belang waarin het kind wordt geschaad door het ontbreken van terugwerkende kracht is overigens ook niet gebleken.
2.5 Het Hof kan zich dan ook verenigen met het oordeel van het GEA. Voor een buitenwettelijke vaststelling van het vaderschap bestaat onvoldoende grond. De bestreden beschikking zal worden bevestigd. In de verhouding tussen partijen en de aard van de zaak ziet het Hof aanleiding de proceskosten te compenseren.
BESLISSING:
Het Hof:
bevestigt de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Aldus gegeven door mrs. Polkamp, Wattel en Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba op 14 oktober 2008 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.