ECLI:NL:OGHNAA:2008:BH0243

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
20 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
256 HLAR 28/08
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating en uitzetting van vreemdelingen in de Nederlandse Antillen

In deze zaak gaat het om een vreemdeling die St. Maarten is binnengekomen met een zeemansboekje in plaats van een geldig paspoort. De gezaghebber van het eilandgebied heeft vastgesteld dat de vreemdeling het land is binnengekomen in strijd met de wettelijke bepalingen omtrent toelating en uitzetting. De vreemdeling heeft zich niet gemeld bij de grensbewaking, zoals voorgeschreven. De gezaghebber heeft daarop de verwijdering van de vreemdeling gelast en bevolen dat hij in bewaring wordt gesteld. De vreemdeling heeft vervolgens schadevergoeding geëist, maar dit verzoek is afgewezen. De uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg, die de verwijdering en inbewaringstelling bevestigde, is door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba in hoger beroep bevestigd. De vreemdeling heeft in zijn hoger beroep betoogd dat hij als toerist had moeten worden aangemerkt en dat hij schade heeft geleden door de inbewaringstelling. Het Hof oordeelt dat de vreemdeling niet heeft voldaan aan de vereisten voor toelating en dat er geen aanleiding is voor schadevergoeding. De uitspraak van het Gerecht wordt bevestigd, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

256 HLAR 28/08
Datum uitspraak: 20 november 2008
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Grenada,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 12 maart 2008 in zaak
nr. 2007/110 in het geding tussen:
appellant
en
de gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 17 juli 2007, voor zover thans van belang, heeft de gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten (hierna: de gezaghebber) de verwijdering van appellant (hierna: de vreemdeling) gelast en voorts bevolen dat deze daartoe in bewaring wordt gesteld.
Bij uitspraak van 12 maart 2008 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (hierna: het Gerecht), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de verwijdering, ongegrond en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij het Gerecht ingekomen op 23 april 2008, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
De gezaghebber heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2008, waar de vreemdeling in persoon, bijgestaan door mr. B.G. Hofman, advocaat, en de gezaghebber, vertegenwoordigd door mr. A.O. Muller, advocaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de LTU), wordt onder toerist verstaan: een ieder die niet langer dan drie maanden in de Nederlandse Antillen blijft voor ontspanning, sport, gezondheidsredenen, familieaangelegenheden, studie, godsdienstige doeleinden of zakenbezoeken en die tijdens zijn verblijf in de Nederlandse Antillen geen werkzaamheden tegen beloning verricht.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a, kan de gezaghebber van het eilandgebied, waar betrokkene zich ophoudt, personen, die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen, uit de Nederlandse Antillen verwijderen.
In het tweede lid is bepaald dat, indien betrokkene naar het oordeel van de gezaghebber gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of de goede zeden, dan wel indien naar zijn oordeel gegronde vrees bestaat dat betrokkene zal trachten zich aan zijn verwijdering te onttrekken, hij op bevel van de gezaghebber ter verzekering van zijn verwijdering in bewaring kan worden gesteld.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het krachtens de artikelen 7, zesde lid, 8, eerste lid, 11, eerste lid, 20 en 21, eerste lid, van de LTU vastgestelde Toelatingsbesluit mogen toeristen zonder vergunning tot tijdelijk verblijf de Nederlandse Antillen binnenkomen en alhier verblijven gedurende een periode van maximaal veertien dagen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, onder 1º, sub a, is aan vergunningen tot tijdelijk verblijf de voorwaarde verbonden dat betrokkene in het bezit dient te zijn van een bij ministeriële beschikking toegelaten reisdocument.
Volgens hoofdstuk 5, paragraaf 4, van de door de minister aan de gezaghebbers inzake de toepassing van de LTU en het Toelatingsbesluit gegeven Instructie (hierna: de instructie) is, wanneer een vreemdeling de Nederlandse Antillen inreist, voor zover thans van belang, voor toelating het overleggen van een geldig paspoort vereist.
2.2. De vreemdeling betoogt dat het Gerecht, door te overwegen dat niet is gebleken dat hij als toerist is toegelaten en hij niet als toerist kan worden aangemerkt, heeft miskend dat de gezaghebber zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij het land in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting is binnengekomen.
2.2.1. Dat betoog faalt. Volgens onderscheiden rapporten van het Korps Politie Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius van 12 juli en 15 oktober 2007 is de vreemdeling op 12 juli 2007 op de luchthaven aangehouden, nadat hij, weliswaar beschikkend over een zogenoemd zeemansboekje, doch niet over een geldig paspoort, Sint Maarten was ingereisd. Vervolgens is zijn zeemansboekje ingehouden en is de vreemdeling heengezonden met de opdracht zich op 13 juli 2007 bij de met de grensbewaking belaste autoriteiten op de luchthaven te melden.
Onder deze op zichzelf niet betwiste omstandigheden is niet voldaan aan de in hoofdstuk 5, paragraaf 4, van de instructie voor toelating gestelde eis van het overleggen van een geldig paspoort en heeft het Gerecht reeds om deze reden met juistheid overwogen dat de gezaghebber zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling het land in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting is binnengekomen.
2.3. De vreemdeling betoogt verder dat het Gerecht, door het beroep, voor zover gericht tegen de inbewaringstelling, niet-ontvankelijk te verklaren, heeft miskend dat hij daarbij belang had, omdat hij schade heeft geleden die hij vergoed wil zien.
2.3.1. Ook dat betoog faalt. Ten tijde van het instellen van beroep was de bewaring opgeheven. Voorts heeft de vreemdeling in beroep niet gesteld dat hij als gevolg van de beschikking tot inbewaringstelling voor vergoeding in aanmerking komende schade heeft geleden en om vergoeding daarvan verzocht. Onder die omstandigheden heeft het Gerecht het beroep van de vreemdeling, voor zover gericht tegen de inbewaringstelling, terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van belang daarbij.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Wattel
Voorzitter
w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2008
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,