Uitspraak
1.Procesverloop
30 juli 2009, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2.Overwegingen
Ingevolge artikel 94, tweede lid, kan een verzoek, als bedoeld in voormelde bepaling, ook worden ingediend in het kader van het in artikel 75 bedoelde hoger beroep. Alsdan worden de bevoegdheden van het Gerecht, bedoeld in deze paragraaf, uitgeoefend door de voorzitter van het Hof.
Anders dan de stichting betoogt, biedt voormeld artikel 85, eerste lid, van de Lar ingevolge de tweede volzin van die bepaling grondslag voor het treffen van een voorziening, als aldus door Isla verzocht.
Bij beschikking van 10 juli 1997 heeft het bestuurscollege Isla krachtens de Hinderverordening vergunning verleend voor het in werking hebben van een inrichting voor het opslaan of overslaan van aardolie of koolwaterstoffen in vloeibare toestand en het raffineren, kraken en vergassen van aardolie of fracties daarvan. Het opnieuw afgewezen verzoek betreft de handhaving van de voorschriften, verbonden aan die vergunning.
Indien het bestuurscollege binnen de door het Gerecht daarbij gestelde termijn uitvoering aan de uitspraak van 18 juni 2009 zou geven, is aannemelijk dat Isla bij de desbetreffende beschikking tot het doen van aanzienlijke investeringen wordt genoopt. De uitspraak biedt het bestuurscollege naar voorlopig oordeel weinig of geen ruimte om niet tot handhavend optreden te besluiten. Isla heeft gesteld dat zij zich in dat geval, gelet op de aard van haar bedrijfsprocessen, indien zij de inrichting niet stil wenst te leggen, reeds thans daarop moet voorbereiden en met een aantal investeringen niet kan wachten op de nieuwe beschikking. Die stelling is niet onaannemelijk. Isla heeft aldus spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorziening.
Voorts kan het Hof, indien het bestuurscollege, gevolg gevend aan de uitspraak, opnieuw op het verzoek beschikt, die beschikking niet bij het hoger beroep betrekken. Dat betekent dat valt aan te nemen dat Isla in dat geval daartegen bij het Gerecht zou opkomen met veelal dezelfde argumenten als die welke thans in hoger beroep aan de orde zijn, terwijl nog geen eindoordeel van het Hof voorligt over de uitspraak die de aanleiding
voor die beschikking vormt. Dat is uit een oogpunt van proceseconomie niet wenselijk.
Een en ander leidt tot het oordeel dat een afweging van alle bij de uitvoering van de uitspraak van 18 juni 2009 betrokken belangen, waaronder die van de stichting, meebrengt dat bij wijze van voorlopige voorziening op na te melden wijze wordt bepaald dat het bestuurscollege geen uitvoering aan die uitspraak geeft, voordat het Hof uitspraak zal hebben gedaan in de hoofdzaak.