ECLI:NL:OGHNAA:2009:2

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
7 september 2009
Publicatiedatum
6 oktober 2017
Zaaknummer
HLAR 069/09 VV
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening hangende hoger beroep inzake handhaving vergunning voor raffineren van aardolie

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 7 september 2009 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek werd ingediend door de rechtspersoon naar Venezolaans recht, Refineria Isla Curazao SA, in het kader van een hoger beroep tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen. De uitspraak van het Gerecht had een eerdere beschikking van het bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao vernietigd, waarin een verzoek van de Stichting Schoon Milieu op Curaçao om handhavend op te treden tegen niet vergunde activiteiten van Refineria Isla was afgewezen.

De voorzitter van het Hof heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld op 24 augustus 2009. De stichting en het bestuurscollege waren ook aanwezig, vertegenwoordigd door hun advocaten. De voorzitter heeft overwogen dat, ingevolge artikel 85 van de Landsverordening administratieve rechtspraak, een beschikking kan worden geschorst indien de uitvoering daarvan voor de indiener onevenredig nadeel met zich meebrengt. In dit geval heeft het Hof geoordeeld dat Refineria Isla spoedeisend belang heeft bij het treffen van de gevraagde voorziening, omdat uitvoering van de uitspraak van het Gerecht zou leiden tot aanzienlijke investeringen voor de onderneming.

Het Hof heeft geconcludeerd dat het bestuurscollege geen uitvoering mag geven aan de uitspraak van 18 juni 2009 totdat het Hof in hoger beroep uitspraak heeft gedaan. Dit besluit is genomen om te voorkomen dat Refineria Isla onnodig in een nadelige positie zou komen te verkeren, terwijl het hoger beroep nog aanhangig is. De voorzitter heeft verder aangegeven dat het belang van partijen vereist dat het hoger beroep zo spoedig mogelijk wordt behandeld, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

HLAR 069/09 VV
Datum uitspraak: 7 september 2009
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak van de voorzitter van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 85 van de Landsverordening administratieve rechtspraak), hangende het hoger beroep van:
de rechtspersoon naar Venezolaans recht Refineria Isla Curazao SA,
verzoekster,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 18 juni 2008 in zaak nr. 2006/196 in het geding tussen:
de stichting Stichting Schoon Milieu op Curaçao
en
het bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao.

1.Procesverloop

Bij beschikking van 31 oktober 2006 heeft het bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao (hierna: het bestuurscollege) een verzoek van Stichting Schoon Milieu op Curaçao (hierna: de stichting) om handhavend tegen niet vergunde activiteiten van verzoekster (hierna: Isla) op te treden en de overtredingen te doen beëindigen opnieuw afgewezen.
Bij uitspraak van 18 juni 2009 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: het Gerecht), het daartegen door de stichting ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking vernietigd en bepaald dat het bestuurscollege binnen vier maanden opnieuw op het verzoek beslist met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft Isla bij brief, bij het Hof ingekomen op
30 juli 2009, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 augustus 2009, waar Isla, vertegenwoordigd door mr. H.J. Breeman en mrs. L.M. Virginia en A.A. Overbeeke, beide laatsten advocaat, vergezeld door […], […], […], […], de stichting, vertegenwoordigd door mr. R.E.F.A. Bijkerk, advocaat, vergezeld door […] en het bestuurscollege, vertegenwoordigd door mr. S.R. Cijntje, vergezeld door […], zijn verschenen. Voorts zijn daar de naamloze vennootschappen Refineria Korsou, vertegenwoordigd door mr. M.R. Hammoud, CUC N.V. en CUOC N.V., vertegenwoordigd door mr. J.A. Koning, en de stichting Humanitaire Zorg Curaçao, vertegenwoordigd door […], gehoord.

2.Overwegingen

2.1.
Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar), voor zover thans van belang, kan een beschikking, waartegen een beroepschrift bij het Gerecht is ingediend, op verzoek van de indiener van het beroepschrift geheel of gedeeltelijk worden geschorst op grond dat de uitvoering van de beschikking voor hem een onevenredig nadeel met zich zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen doel. Ook kan op zijn verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen ter voorkoming van onevenredig nadeel, als in de eerste volzin bedoeld.
Ingevolge artikel 94, tweede lid, kan een verzoek, als bedoeld in voormelde bepaling, ook worden ingediend in het kader van het in artikel 75 bedoelde hoger beroep. Alsdan worden de bevoegdheden van het Gerecht, bedoeld in deze paragraaf, uitgeoefend door de voorzitter van het Hof.
2.2.
Het verzoek heeft geen verdere strekking, dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het bestuurscollege, in afwachting van de uitspraak op het door Isla ingestelde hoger beroep, geen gevolg geeft aan de in hoger beroep bestreden uitspraak of iedere andere voorziening te treffen die de voorzitter in goede justitie vermeent te behoren. De stichting verzet zich tegen het treffen van de gevraagde voorziening, het bestuurscollege refereert zich aan het oordeel van de voorzitter.
Anders dan de stichting betoogt, biedt voormeld artikel 85, eerste lid, van de Lar ingevolge de tweede volzin van die bepaling grondslag voor het treffen van een voorziening, als aldus door Isla verzocht.
2.3.
De stichting betoogt evenzeer tevergeefs dat Isla geen spoedeisend belang heeft bij de door haar verzochte voorlopige voorziening.
Bij beschikking van 10 juli 1997 heeft het bestuurscollege Isla krachtens de Hinderverordening vergunning verleend voor het in werking hebben van een inrichting voor het opslaan of overslaan van aardolie of koolwaterstoffen in vloeibare toestand en het raffineren, kraken en vergassen van aardolie of fracties daarvan. Het opnieuw afgewezen verzoek betreft de handhaving van de voorschriften, verbonden aan die vergunning.
Indien het bestuurscollege binnen de door het Gerecht daarbij gestelde termijn uitvoering aan de uitspraak van 18 juni 2009 zou geven, is aannemelijk dat Isla bij de desbetreffende beschikking tot het doen van aanzienlijke investeringen wordt genoopt. De uitspraak biedt het bestuurscollege naar voorlopig oordeel weinig of geen ruimte om niet tot handhavend optreden te besluiten. Isla heeft gesteld dat zij zich in dat geval, gelet op de aard van haar bedrijfsprocessen, indien zij de inrichting niet stil wenst te leggen, reeds thans daarop moet voorbereiden en met een aantal investeringen niet kan wachten op de nieuwe beschikking. Die stelling is niet onaannemelijk. Isla heeft aldus spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorziening.
2.4.
Er is voorts geen grond om op voorhand aan te nemen dat geen van de voorgedragen beroepsgronden zal slagen en de uitspraak van 18 juni 2009 in hoger beroep onverkort in stand zal blijven. Met name valt naar voorlopig oordeel niet uit te sluiten dat overschrijding van de grenswaarden, die in de voorschriften van de aan Isla verleende vergunning zijn gesteld, niet zonder meer een overtreding door Isla oplevert, waartegen door het bestuurscollege handhavend kan worden opgetreden.
2.5.
Zoals hiervoor overwogen, zou thans beschikken met inachtneming van de uitspraak van 18 juni 2009 naar voorlopig oordeel betekenen dat tot handhavend optreden wordt besloten. Indien Isla haar inrichting niet stillegt en aan de in opdracht van het Gerecht te geven beschikking zou voldoen, is aannemelijk dat dat, zoals evenzeer hiervoor overwogen, aanzienlijke investeringen zou vergen, voordat het Hof zal hebben beslist, hoe de vergunning moet worden gelezen en welke de inhoud van de tegenover Isla handhaafbare voorschriften is.
Voorts kan het Hof, indien het bestuurscollege, gevolg gevend aan de uitspraak, opnieuw op het verzoek beschikt, die beschikking niet bij het hoger beroep betrekken. Dat betekent dat valt aan te nemen dat Isla in dat geval daartegen bij het Gerecht zou opkomen met veelal dezelfde argumenten als die welke thans in hoger beroep aan de orde zijn, terwijl nog geen eindoordeel van het Hof voorligt over de uitspraak die de aanleiding
voor die beschikking vormt. Dat is uit een oogpunt van proceseconomie niet wenselijk.
Een en ander leidt tot het oordeel dat een afweging van alle bij de uitvoering van de uitspraak van 18 juni 2009 betrokken belangen, waaronder die van de stichting, meebrengt dat bij wijze van voorlopige voorziening op na te melden wijze wordt bepaald dat het bestuurscollege geen uitvoering aan die uitspraak geeft, voordat het Hof uitspraak zal hebben gedaan in de hoofdzaak.
2.6.
De voorzitter zal, gelet op het belang van partijen om duidelijkheid te verkrijgen, verder bevorderen dat het hoger beroep door het Hof zo spoedig mogelijk ter zitting zal worden behandeld.
2.7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.Beslissing

De voorzitter van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba:
bepaaltbij wijze van voorlopige voorziening dat het bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao geen nieuwe beschikking op het door de stichting Stichting Schoon Milieu op Curaçao gedane verzoek geeft, totdat het Hof in hoger beroep uitspraak zal hebben gedaan.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2009