ECLI:NL:OGHNAA:2009:BH2355

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
5 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
H-5/2009
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensensmokkel door exploitant van een bordeel op Curaçao

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 5 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte, die zich schuldig had gemaakt aan mensensmokkel. De verdachte, geboren in 1970 in Curaçao, werd beschuldigd van het ronselen van Dominicaanse vrouwen en hen op onrechtmatige wijze naar de Nederlandse Antillen te brengen, waar zij in zijn club 'La Casa Rosada' moesten werken. De verdachte profiteerde van de financiële nood van deze vrouwen door hen te dwingen een deel van hun verdiensten af te dragen.

In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. In hoger beroep werd de straf verlaagd tot 1 jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het Hof hield rekening met het feit dat de verdachte een first offender was. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moest worden verklaard vanwege vermeende onrechtmatigheden in het opsporingsonderzoek, maar het Hof verwierp deze argumenten. Het Hof oordeelde dat er geen bewijs was voor ongeoorloofde druk op getuigen of onrechtmatige fotoconfrontaties.

De uitspraak benadrukt de ernst van mensensmokkel en de rol van de verdachte in het faciliteren van illegale immigratie en exploitatie van kwetsbare vrouwen. Het Hof concludeerde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het tenlastegelegde feit en dat de opgelegde straf rechtvaardig was, gezien de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

H-nummer: 5/2009
Parketnummer: 900.962/06
Uitspraak: 5 februari 2009
Tegenspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
S T R A F V O N N I S
gewezen in het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 24 september 2008
in de strafzaak tegen:
[Verdachte]
geboren op [datum] 1970 in Curaçao,
wonende in Curaçao aan de [adres].
<u>Het onderzoek ter terechtzitting</u>
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 23 april 2008, 25 juni 2008 en 3 september 2008, zoals daarvan telkens blijkt uit de processen-verbaal van de terechtzitting, alsmede van dat in hoger beroep van 15 januari 2009 op Curaçao.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouwe mr. M.C. Vaders naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en, opnieuw rechtdoende, aan verdachte terzake van feit 1 een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest.
In eerste aanleg is de verdachte terzake van feit 1 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met aftrek van voorarrest.
<u>Omvang hoger beroep</u>
Alleen de verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis. Dit beroep is niet gericht tegen de vrijspraak van feit 2. In zoverre is derhalve het vonnis van 24 september 2008 niet aan beoordeling in hoger beroep onderworpen.
<u>De telastelegging</u>
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep aan de orde, tenlastegelegd:….
<u>Het vonnis waarvan beroep</u>
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het Hof zich daarmee niet verenigt.
<u>De ontvankelijkheid van de procureur-generaal</u>
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat:
a. getuigen ongeoorloofd door verbalisanten zouden zijn beïnvloed;
b. fotoconfrontaties onrechtmatig tot stand zouden zijn gekomen;
c. de verdachte in zijn verdediging is geschaad door de voortzetting van het opsporingsonderzoek gedurende het gerechtelijk vooronderzoek;
d. niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 284 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.
Ad a.
Dat getuigen op hun verklaringen terugkomen en daarbij aangeven dat hun eerste verklaring onder druk is afgelegd is onvoldoende om ongeoorloofde pressie aannemelijk te achten. Uit het feit dat een aantal getuigen zich in de illegalenbarakken bevond, alwaar de detentieomstandigheden zeer slecht zijn, en verhoord is door dezelfde verbalisant die ze daar – rechtmatig – naar toe heeft gebracht, valt in elk geval geen ongeoorloofde pressie af te leiden, mede nu ook gedetineerden als getuigen mogen worden gehoord. De stelling van de verdediging dat de verhorende verbalisant de macht had om te beslissen over de uitzetting van de getuigen, berust op een verkeerde rechtsopvatting. Het is immers de Gezaghebber die beschikt over de uitzetting van illegalen, terwijl alleen al onvoldoende aannemelijk is geworden dat getuigen van mening zijn geweest dat een verbalisant die macht had. Het Hof merkt nog op dat één van de getuigen die later heeft gezegd onder druk te zijn gezet ([getuige 1]), in het gerechtelijk vooronderzoek door de rechter-commissaris is gehoord, ten overstaan van wie ze niet over ongeoorloofde druk heeft geklaagd en waarbij ze volhard heeft bij haar ten overstaan van de politie afgelegde verklaring. Ook de door de politie gehoorde getuigen [getuige 2] en [getuige 3] zijn door de rechter-commissaris gehoord en hebben daar niet verklaard onder druk te zijn gezet noch zijn zij daar op hun eerdere verklaringen teruggekomen.
Ad b.
Evenmin is aannemelijk geworden dat de fotoconfrontaties onrechtmatig zijn geschied.
De eerdere herkenningen door [getuige 1] (van medeverdachte [medeverdachte 1] in het politiebureau) en door [getuige 2] (van de verdachte onder de naam “[verdachte]” op een foto in de krant) zijn gerelateerd en bevinden zich in het dossier. De fotoconfrontaties die daarna hebben plaatsgevonden hadden kennelijk enkel als doel de reeds herkende personen nog eens aan te wijzen. Dat is niet onrechtmatig. Dat getuige [R] voorafgaand aan de fotoconfrontatie een foto van de verdachte is getoond, acht het Hof niet aannemelijk geworden (zijn enkele stelling daarover bij de rechter-commissaris is daarvoor onvoldoende).
Ook het feit dat de – hier niet van toepassing zijnde – Nederlandse richtlijnen voor meervoudige fotoconfrontaties niet zijn gevolgd, maakt de confrontaties niet onrechtmatig.
Ad c en d.
Het Hof verwijst naar en neemt over hetgeen het gerecht in eerste aanleg ter zake heeft overwogen.
Gelet op al het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat zo er al sprake is van normschendingen – de onder a en b gestelde schendingen zijn als gezegd niet aannemelijk geworden – deze (ook in onderlinge samenhang bezien) van dien aard zijn dat er geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de eisen van een eerlijk proces voldoet. Het beroep op niet-ontvankelijkheid van de procureur-generaal wordt dan ook verworpen.
<u>Bewijsuitsluiting of strafverlaging</u>
Voor bewijsuitsluiting of strafverlaging, waarop de raadsvrouwe nog een subsidiair en meer subsidiair beroep op heeft gedaan, bestaat gelet op het voorgaande ook geen grond. Niet is immers sprake van door middel van normschending verkregen onderzoeksresultaten of veroorzaakt nadeel.
<u>Bewezenverklaring </u>
Wettig en overtuigend wordt bewezen geacht hetgeen de verdachte is tenlastegelegd onder 1, met dien verstande:
dat hij in de periode van 1 september 2006 tot en met 22 november 2006 te Curaçao, meermalen tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot en het verblijven in de Nederlandse Antillen van [getuige 1] en [getuige 2] en [getuige 4], waarbij hij en zijn mededaders wisten dat de toegang tot dat verblijf in de Nederlandse Antillen van deze personen wederrechtelijk was, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders de reis vanuit de Dominicaanse Republiek naar Curaçao voor deze personen (mede) georganiseerd en die [getuige 1] en die [getuige 2] en die [getuige 4] bij de immigatiecontrole doorgelaten terwijl zij niet over een visum beschikten en vervolgens die [getuige 1] en die [getuige 2] en die [getuige 4] laten werken, al dan niet als prostituee, waarbij een deel van de inkomsten moest worden afgedragen;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd (cursief). Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
<u>De bewijsmiddelen</u>
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het hierbovenomschreven feit heeft begaan op de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen.
1.
Een proces-verbaal, in wettelijke vorm gesloten en op 22 november 2006 (abusievelijk is in het proces-verbaal vermeld: 22 november 2005, Hof) opgemaakt en op ambtseed ondertekend door M.E. Bak, inspecteur bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 1], geboren en wonende in de Dominicaanse Republiek - zakelijk weergegeven -:
Mijn vriendin belde mij eind september 2006 vanuit Spanje met de vraag of ik op Curaçao wilde werken. Daarmee bedoelde zij de prostitutie. Ik zei dat ik dat wel wilde. Via een man genaamd [C.] is mijn ticket geregeld. Op 16 oktober 2006 moest ik mij op de luchthaven melden. Daar kreeg ik van [C.] een ticket van Aeropostal met bestemming Colombia met een tussenlanding op Curaçao. Hij legde mij uit dat op Curaçao een vrouwelijke ambtenaar van de Immigratie mijn paspoort zou aannemen. Hij legde mij uit dat zij kort van gestalte is, met een lichte huidskleur en kort geknipt zwart haar. Bij aankomst op het vliegveld werd ik benaderd door een man, die naar mijn paspoort vroeg. Hij ging naar de vrouwelijke immigratieambtenaar en overhandigde haar mijn paspoort. Ik volgde hem. De vrouwelijke immigratieambtenaar begeleidde mij naar buiten. Ik verblijf in Casa Rosada. Ik bedrijf daar de prostitutie. Iedere keer dat ik met een klant sexuele gemeenschap ga bedrijven moet ik NAF. 40,- aan de barman [barman] afdragen. Dat bedrag houdt in NAF. 20,- voor de kamer en NAF. 20,- winst voor mijn bewezen diensten voor de bordeelhouder. De bordeelhouder wordt [verdachte] genoemd.
2.
Een proces-verbaal, in wettelijke vorm gesloten en op 21 november 2006 opgemaakt en op ambtseed ondertekend door P.R. Schoobaar en M.E. Bak, beiden inspecteur bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 1], geboren en wonende in de Dominicaanse Republiek - zakelijk weergegeven -:
De dame die jullie zojuist in het bureau aan het verhoren waren is dezelfde persoon van de immigratie die mij bij het gebouw van het vliegveld op 16 oktober 2006 heeft afgehandeld (opmerking verbalisant: de getuige bedoelt de verdachte [medeverdachte 1]).
Ik had geen visum om te worden toegelaten op Curaçao. De vrouw heeft mij via een gang naar buiten begeleid. Ik kwam uit alwaar de taxi’s parkeren. Hierna heeft de dame mij mijn paspoort teruggegeven. Ik heb een taxi genomen naar La Casa Rosada.
3.
Een proces-verbaal, in wettelijke vorm gesloten en op 22 november 2006 opgemaakt en op ambtseed ondertekend door G.M. Ambrosina en C.T. Celestina, werkzaam bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 2], - zakelijk weergegeven -:
In de maand oktober werd ik door [getuige 3] (opmerking verbalisant: bedoeld wordt de getuige [getuige 3]) meegedeeld dat vrouwen uit Sto. Domingo aangeworven werden om naar Curaçao gestuurd te worden. Via [getuige 3] kwam ik in contact met een vrouw die vrouwen zocht. Zij heet [C.]. Ik heb [C.] benaderd omdat ik het financieel erg moeilijk had. Zij heeft tegen mij gezegd dat ik NAF. 20,- per dag voor een kamer moest betalen. Zij zei dat ik in een bar zou gaan werken. Eind oktober, volgens mij 29 oktober zei [C.] tegen mij dat ik op 1 november 2006 moest reizen. Zij heeft mij ook gezegd dat ik op het vliegveld bij een man genaamd “[L.]” moest zijn. De volgende dag kreeg ik van [C.] te horen dat ik niet op 1, maar op 2 november naar Curaçao moest afreizen. Ik ging naar het vliegveld en daar trof ik [L.], die een ticket voor mij kocht met geld dat ik aan hem gaf. Hij zei verder tegen mij dat ik na het uitstappen op Curaçao mijn paspoort aan een vrouw van lichte huidskleur moest geven met kort geknipt krullend haar. Die vrouw stond in de eerste balie. Zij bekeek mijn paspoort en zei “pasa” (doorlopen, vrije vertaling verbalisanten). Ik volgde de andere passagiers naar buiten. Ik heb geen douane-ambtenaren gezien. Buiten kwam een man naar mij toe en die vroeg of ik [getuige 2] heet. Hij zei tegen mij om hem te volgen. Ik volgde hem en wij liepen naar een auto op de parkeerplaats. Deze auto was groen van kleur en heeft de vorm van een Jeep. De man zei tegen mij dat hij [verdachte] heet. In Sto. Domingo had [L.] ook tegen mij gezegd dat ik door een zekere [verdachte] opgehaald zou worden. Door hem werd ik naar La Casa Rosada gebracht. Ik heb gewerkt als serveerster en schoonmaakster. Ook heb ik met mannen geslapen. Ik moest elke keer als ik met een man sliep NAF. 20,- extra aan de barbediende betalen.
4.
Een proces-verbaal, in wettelijke vorm gesloten en op 27 november 2006 opgemaakt en op ambtseed ondertekend door G.M. Ambrosina en C.T. Celestina, werkzaam bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten - zakelijk weergegeven -:
Op 22 november 2006 hebben wij de getuige [getuige 2] verhoord. Na het verhoor zat zij, in afwachting van haar overbrenging naar de vreemdelingenbarak te Bon Futuro in ons bureau naar de foto van de aangehouden verdachte [verdachte], verschenen in het ochtendblad “Bala” van 22 november 2006 te kijken. Hierbij zei de getuige [getuige 2] op een gegeven ogenblik: “Este es [verdachte]” (dit is [verdachte], vrije vertaling verbalisanten). Zij zei dat de foto in “Bala” de foto is van de man, over wie zij in haar afgelegde verklaring sprak en die haar op de luchthaven had opgehaald en haar naar Casa Rosada had gebracht. Een kopie van pagina 2 van het ochtendblad “Bala” d.d. 22 november 2006 wordt bij dit proces-verbaal gevoegd.
5.
De eigen waarneming van het Hof dat op de bij het proces-verbaal opgenomen als bewijsmiddel 5 bijgevoegde kopie van pagina 2 van het ochtendblad Bala van 22 november 2006 een foto van verdachte staat afgedrukt.
6.
Een proces-verbaal, in wettelijke vorm gesloten en op 28 november 2006 opgemaakt en op ambtseed ondertekend door G.M. Ambrosina en C.T. Celestina, werkzaam bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 4], - zakelijk weergegeven -:
In een kapsalon in Sto. Domingo hoorde ik dat een vrouw genaamd [C.] vrouwen uit Sto. Domingo ronselt om op Curaçao te werken. Ik wilde ook naar Curaçao om er te gaan werken. Ik heb [C.] gebeld en haar mijn telefoonnummer gegeven. Een week voordat ik naar Curaçao vertrok belde [C.] mij op, zij was toen in Sto. Domingo. Zij zei dat ik gereed moest zijn voor de reis omdat ik een van deze dagen naar Curaçao moest vliegen. Op zondag 15 oktober belde [C.] mij en zei dat ik de volgende dag om 12.30 uur op het vliegveld moest zijn. Ik moest dan naar [R.] vragen. Op het vliegveld ontmoette ik [R.] en hij vroeg naar mijn paspoort. Ik gaf het aan hem en volgde hem. Ik moest op een bank zitten wachten, er zaten nog 5 andere vrouwen. Later gaf de man mij mijn paspoort terug met twee instapkaarten. Een was Sto Domingo/Colombia en de andere Sto Domingo/ Curaçao. Bij aankomst op Curaçao moest ik mijn paspoort aan een van de andere vrouwen die samen met mij naar Curaçao reisden afgeven, deze vrouw zou onze paspoorten aan een vrouwelijke beambte van de immigratie op de luchthaven afgeven om ons in te klaren. [R.] vertrouwde mij toe dat deze vrouw kort van gestalte was met kort krullend haar en een piercing in haar neus. Op Curaçao aangekomen gaf ik mijn paspoort aan de aangewezen dame van onze groep, een dikke vrouw van Dominicaanse nationaliteit. Zij liep er vervolgens mee naar een van de balies van de Immigratie. Ik zag dat een immigratie ambtenaar die voldeed aan het signalement dat Ruben had gegeven, enkele meters voor de balies van de Immigratie stond. De vrouw van onze groep gaf enkele paspoorten aan die immigratieambtenaar. Vervolgens liep de Dominicaanse vrouw door naar de toiletten en wij volgden haar. In de toiletruimte aangekomen kwam de vrouwelijke immigratieambtenaar naar ons toe en zei ons haar te volgen. Zij liep voor ons uit en bracht ons buiten het gebouw. Wij zijn niet langs de douane gegaan. Voordat wij het gebouw verlieten zag ik dat de immigratieambtenaar onze paspoorten aan de dikke Dominicaanse dame overhandigde. Buiten het gebouw gaf zij deze weer aan ons. Daar werd ik aangesproken door een man die vroeg of ik van [C.] was. Ik antwoordde bevestigend. Ik moet verklaren dat [C.] in Sto. Domingo tegen mij had gezegd dat ik opgehaald zou worden door haar echtgenoot. Zij had mij een signalement van hem opgegeven en deze man voldeed daaraan. Hij nam mij mee in een groene jeep.
7.
Een proces-verbaal, in wettelijke vorm gesloten en op 1 december 2006 opgemaakt en op ambtseed ondertekend door G.M. Ambrosina en C.T. Celestina, werkzaam bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 4], - zakelijk weergegeven -:
De man die mij vanaf het vliegveld meenam bracht mij naar La Casa Rosada. Daar moest ik ervoor zorgen dat de mannelijke klanten zoveel mogelijk dronken. Voor mijn werkzaamheden werd ik om de twee weken door [verdachte] betaald. Het was ook toegestaan dat ik tegen betaling met mannen sliep. De klanten moesten minimaal NAF. 75,- betalen. Van deze NAF. 75,- moest ik NAF. 20,- extra voor het gebruik van de kamer betalen.
U toont mij een formulier met 10 foto’s van mannen. Ik herken de foto nummer 3 als de foto van de man die [verdachte] noem (Door ons verbalisanten wordt opgemerkt dat de foto nummer 3 de foto is van de verdachte [verdachte]).
U toont mij een tweede formulier met foto’s van 10 vrouwen. De foto nummer 4 is de foto van de vrouwelijke immigratieambtenaar. (Door ons verbalisanten wordt hierbij opgemerkt dat de foto nummer 4 de foto is van de verdachte [medeverdachte 1]).
Als derde toont u mij nog een formulier met foto’s van 10 vrouwen. Ik herken de foto nummer 9 als de foto van de vrouw die ik in mijn verklaring [C.] noemde (door ons verbalisanten wordt opgemerkt dat de foto nummer 9 de foto is van de vrouw [medeverdachte 2], de echtgenote van [verdachte]).
8.
Een proces-verbaal, in wettelijke vorm gesloten en op 1 december 2006 opgemaakt en op ambtseed ondertekend door M.E. Bak en L.M. Vicento, respectievelijk Inspecteur bij het Korps Politie Curaçao en Officier van Justitie bij het Parket Curaçao, werkzaam bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende de verklaring van R.G. Bernardus, coördinator grensbewaking luchthaven en haven, - zakelijk weergegeven -:
Van passagiers afkomstig uit visumplichtige landen zoals de Dominicaanse Republiek en die op het eiland blijven als eindbestemming, moet het paspoort voorzien zijn van een visum, immigratiestempel en zij moeten zijn ingevoerd in het NAVE database registratiesysteem.
9.
Een proces-verbaal van onderzoek NAVE databank, in wettelijke vorm gesloten en op 7 december 2006 opgemaakt en op ambtseed ondertekend door M.E. Bak, Inspecteur bij het Korps Politie Curaçao, - zakelijk weergegeven -:
Samen met de getuige [B.] heb ik in zijn kantoor een onderzoek ingesteld in de NAVE databank van de Immigratie. Nagegaan werd of de gegevens van de getuigen {getuigen 1, 2 en 4] in het systeem voorkwamen. Van hen werden geen relevante bijzonderheden in het NAVE databanksysteem aangetroffen. Dit betekent dat is aan te nemen dat deze getuigen nimmer bij de Immigratie op Curaçao zijn ingeklaard, met uitzondering van de getuige [getuige 1] die in 1999 werd ingeklaard bij de Immigratie.
10.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, - zakelijk weergegeven -:
Ik ben de exploitant van Casa Rosada en Hotel Carlos.
<u>Kwalificatie en strafbaarheid van het feit</u>
Het bewezene levert op:
Medeplegen van een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van toegang tot en verblijven in de Nederlandse Antillen, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 203a lid 1 jo. 49 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
Het bewezene is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
<u>Strafbaarheid van de verdachte</u>
De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
<u>De op te leggen straf </u>
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een drietal gevallen van mensensmokkel. Door Dominicaanse vrouwen in financiële nood de Nederlandse Antillen binnen te loodsen en ze in zijn club “La Casa Rosada” te laten werken, waarbij zij een deel van de verdiensten uit prostitutie aan hem moesten afdragen, heeft hij op verwerpelijke wijze van de financiële nood van die vrouwen geprofiteerd. Daarbij heeft hij niet geschroomd tezamen met anderen vrouwen in de Dominicaanse Republiek te ronselen, ze op een onrechtmatige wijze langs de immigratiedienst van Hato te geleiden en eraan mee te werken dat ze hier in de illegaliteit verbleven.
In het voordeel van de verdachte houdt het Hof rekening met het feit dat niet vast staat dat hij eerder veroordeeld is voor een strafbaar feit.
Gelet op het voorgaande acht het Hof een geheel onvoorwaardelijke vrijheidstraf van na te melden duur noodzakelijk.
<u>De toepasselijke wettelijke voorschriften</u>
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 31 en 59 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
RECHTDOENDE IN NAAM DER KONINGIN
Het Hof:
Vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 24 september 2008 voor zover aan hoger beroep onderworpen en,
in zoverre opnieuw recht doende:
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Kwalificeert het bewezene als vorenomschreven.
Verklaart het bewezene strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ÉÉN JAAR.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, J.R. Sijmonsma en E.P. van Unen, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 5 februari 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.