ECLI:NL:OGHNAA:2009:BI0008

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
31 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 164/08 - H 321/08
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Sijmonsma
  • Wattel
  • Lock
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van het Land ten opzichte van gedetineerden in verband met rookoverlast

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 31 maart 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgplicht van het Land ten opzichte van gedetineerden. De zaak betreft een gedetineerde die last heeft van hyperreactiviteit door rook op zijn afdeling. De gedetineerde heeft aangevoerd dat er geen rookvrije cellen zijn op de afdeling Afzondering, waardoor hij zich niet kan onttrekken aan de rokerige omgeving. Het Hof heeft vastgesteld dat het Land een zorgplicht heeft voor de gezondheid en veiligheid van gedetineerden. De gedetineerde heeft gezondheidsproblemen ervaren door de voortdurende blootstelling aan rook, en het Hof oordeelde dat het Land niet aan deze zorgplicht voldeed. Het Hof heeft het Land veroordeeld om de gedetineerde over te plaatsen naar de Barak, waar hij geen last heeft van rook. Het Hof heeft de grieven van het Land verworpen en het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg bevestigd. De kosten van het hoger beroep zijn voor het Land, dat in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

Registratienummer: AR 164/08 - H 321/08
Uitspraak: 31 maart 2009
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in kort geding in de zaak van:
de openbare rechtspersoon
DE NEDERLANDSE ANTILLEN,
zetelend op Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde, thans appellant,
gemachtigde: mr. M.R. Hammoud,
- tegen -
[gedetineerde],
wonend op Curaçao,
oorspronkelijk eiser, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. A.V.G. Rooijer.
Partijen worden hierna “het Land” en “[gedetineerde]” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Op 18 juli 2008 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (hierna te noemen “GEA”) tussen partijen in kort geding vonnis gewezen. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het GEA wordt verwezen naar dat vonnis.
1.2 Het Land is in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis door op 21 juli 2008 een akte van appel in te dienen. Bij afzonderlijke memorie van grieven, ingediend op 8 augustus 2008, heeft het Land vijf grieven geformuleerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het bestreden vonnis wordt vernietigd en dat de vordering van [gedetineerde] alsnog wordt afgewezen, met veroordeling van [gedetineerde] in de proceskosten van beide instanties.
1.3 Bij memorie van antwoord heeft [gedetineerde] het hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden vonnis.
1.4 Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities overgelegd. Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.
2. De beoordeling
2.1 De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
2.2 Terecht heeft het GEA tot uitgangspunt van zijn beoordeling genomen dat het Land ten opzichte van gedetineerden een zorgplicht heeft aangaande hun gezondheid en veiligheid. Het is een feit van algemene bekendheid dat roken en meeroken een gevaar voor de gezondheid vormen. Dit geldt in het bijzonder voor [gedetineerde] nu tussen partijen vast staat dat hij last heeft van hyperreaktiviteit op rook. Tussen partijen staat voorts vast dat op de afdeling Afzondering geen rookvrije cellen bestaan. Nu het Land de stellingen van [gedetineerde] terzake onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, is in het kader van dit kort geding voldoende aannemelijk geworden dat in de cellen en op de besloten gemeenschappelijke ruimte van de afdeling grote gedeelten van de dag rook en een rooklucht hangen. Dit betekent dat [gedetineerde] zich niet aan een rokerige omgeving kan onttrekken, tenzij hij zich in de buitenlucht kan begeven. Het Land zelf heeft gesteld dat gedetineerden “doorgaans dagelijks”, en kennelijk dus niet elke dag, in de gelegenheid worden gesteld om naar de buitenruimte te gaan en dat het “af en toe” voorkomt dat gedetineerden niet in de gelegenheid worden gesteld om naar de luchtruimte te gaan. De geconcretiseerde stellingen van [gedetineerde] ter zake van de dagen dat hij niet is gelucht (in die zin dat hij in de buitenlucht kan vertoeven), zijn door het Land niet gemotiveerd bestreden. Daarmee staat voorshands vast dat [gedetineerde] niet dagelijks wordt gelucht en soms zelfs meerdere dagen achtereen niet in de buitenlucht komt.
2.3 Door voormelde regelmatige en voortdurende blootstelling van [gedetineerde] aan rook en rooklucht, met gezondheidsproblemen voor hem als gevolg, voldoet het Land niet aan haar zorgplicht om [gedetineerde] binnen de gevangenis een gezonde leefomgeving te bieden. Weliswaar heeft het Land gesteld dat het door [gedetineerde] gevoelde probleem kan worden verholpen door ventilatiegaten te deblokkeren maar het Land heeft niet, ook niet in hoger beroep, gesteld daaraan ook uitvoering te hebben gegeven. Dat had wel op zijn weg gelegen. Bovendien is onvoldoende aannemelijk geworden dat deblokkering van de ventilatiegaten een voldoende oplossing is voor de door [gedetineerde] ervaren rookoverlast, temeer nu het Land niet heeft betwist dat de openingen voortdurend door gedetineerden worden afgedekt.
2.4 Nu tijdens de descente in eerste aanleg zijdens het Land is gesteld dat in de Barak niet tot nauwelijks wordt gerookt, [gedetineerde] in hoger beroep (na te zijn overgeplaatst) heeft gesteld in de Barak inderdaad geen last te hebben van rook en nu vast staat dat een (andere) rookvrije afdeling binnen de gevangenis niet bestaat, heeft het GEA het Land terecht veroordeeld om [gedetineerde] naar de Barak over te plaatsen. Dat zou nog anders kunnen zijn indien zwaarwegende omstandigheden aan deze overplaatsing in de weg staan maar daarvan is niet gebleken. De enkele stelling dat [gedetineerde] gelet op het detentiebeleid niet in de Barak thuis hoort, is daartoe onvoldoende.
2.5 Nu de door [gedetineerde] in de afdeling Afzondering ervaren gezondheidsproblemen als gevolg van rookoverlast reeds de overplaatsing rechtvaardigen, en door [gedetineerde] tegen het daartoe strekkende vonnis geen hoger beroep is ingesteld, kunnen de stellingen van partijen ter zake van een door veiligheidsredenen geboden overplaatsing onbesproken blijven.
2.6 Het bestreden vonnis zal worden bevestigd. Het Land zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
BESLISSING:
Het Hof,
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt het Land in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [gedetineerde] gevallen en tot op heden begroot op NAF. 262,50 aan verschotten en NAF. 5.100,00 aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Sijmonsma, Wattel en Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 31 maart 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.