ECLI:NL:OGHNAA:2009:BN0530

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
18 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HLAR 017/09
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om verblijfsvergunning en niet-ontvankelijkheid van beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, die zijn beroep tegen de afwijzing van een verzoek om een vergunning tot tijdelijk verblijf niet-ontvankelijk verklaarde. De minister van Vreemdelingenzaken had eerder het verzoek van de vreemdeling om een vergunning tot tijdelijk verblijf afgewezen en het daartegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard. De vreemdeling stelde dat het Gerecht ten onrechte had geoordeeld dat hij geen belang had bij zijn beroep, aangezien hij al drie jaar in Aruba verbleef op basis van een tijdelijke verblijfsvergunning. Het Hof oordeelde dat het Gerecht het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard en dat de minister het bezwaarschrift niet in handen had gesteld van de bezwaaradviescommissie, wat in strijd was met de Landsverordening administratieve rechtspraak. Het Hof vernietigde de uitspraak van het Gerecht en verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond. De rechtsgevolgen van de vernietigde beschikking van de minister blijven in stand, omdat de vreemdeling al drie jaar in Aruba verbleef. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en het teruggeven van griffierecht aan de vreemdeling.

Uitspraak

HLAR 017/09
Datum uitspraak: 18 december 2009
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[…],
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 17 december 2008 in zaak nr. 89 van 2008 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Vreemdelingenzaken.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 14 mei 2007 heeft de minister van Vreemdelingenzaken (hierna: de minister) een verzoek van appellant (hierna: de vreemdeling) om hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen afgewezen.
Bij beschikking van 28 november 2007 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 december 2008 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij het Hof ingekomen op 28 januari 2009, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2009, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. A.A. Henriquez, werkzaam in dienst van het land, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De vreemdeling betoogt dat het Gerecht, door het door hem ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, heeft miskend dat hij daarbij belang heeft.
2.1.1. De vreemdeling kon tegen de beschikking van 28 november 2007 beroep instellen bij het Gerecht. Dat de vreemdeling, zoals het Gerecht heeft overwogen, drie jaren krachtens een vergunning tot tijdelijk verblijf hier te lande heeft verbleven, brengt niet met zich dat de vreemdeling geen belang had bij het door hem ingestelde beroep. Nu ook anderszins geen grond bestond om daartoe te concluderen, heeft het Gerecht het beroep ten onrechte niet ontvankelijk verklaard. Het betoog slaagt.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het Hof zal de zaak evenwel niet naar het Gerecht terugverwijzen, nu het bij het Gerecht door de vreemdeling ingestelde beroep kennelijk gegrond is. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2.3. In beroep heeft de vreemdeling betoogd dat de minister het bezwaarschrift ten onrechte niet in handen heeft gesteld van de bezwaaradviescommissie.
2.3.1. Niet gebleken is dat de minister het bezwaarschrift in handen heeft gesteld van de bezwaaradviescommissie. Nu de minister het bezwaarschrift niet niet-ontvankelijk heeft verklaard, is dat in strijd met artikel 15 van de Landsverordening administratieve rechtspraak.
2.4. Het beroep is gegrond. De beschikking van 28 november 2007 komt voor vernietiging in aanmerking.
2.5. Ingevolge artikel 7, lid 3, van de Ltu draagt de minister zorg dat de periode waarin een persoon met een andere dan de Nederlandse nationaliteit, die in loondienst op grond van een vergunning tot tijdelijk verblijf werkzaam is, aaneengesloten tot Aruba toegelaten is, ten hoogste drie jaar bedraagt.
2.5.1. Niet in geschil is dat de minister bij beschikking van 22 maart 2004 aan de vreemdeling een vergunning tot tijdelijk verblijf heeft verleend en de vreemdeling van 29 oktober 2003 tot 29 oktober 2006 krachtens zodanige vergunning hier te lande heeft verbleven voor het verrichten van arbeid in loondienst. Nu de vreemdeling ten tijde van het geven van de beschikking op bezwaar drie jaar voor dat doel in Aruba had verbleven, ziet het Hof aanleiding de rechtsgevolgen van de vernietigde beschikking in stand te laten.
2.6. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen. Het Hof ziet daarbij aanleiding om daarbij een wegingsfactor van 0,25 toe te passen.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 17 december 2008 in zaak nr. 89 van 2008;
III. verklaart het bij het Gerecht in die zaak tegen de beschikking van de minister van Vreemdelingenzaken van 28 november 2007, kenmerk DIMAS 2392/2007, ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt die beschikking;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van die beschikking geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt de minister van Vreemdelingenzaken tot vergoeding van de bij [appellant] opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 350,00 (zegge: driehonderd vijftig gulden) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de minister van Vreemdelingenzaken aan [appellant] te worden betaald;
VII. gelast dat het land Aruba aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 100,00 (zegge: honderd gulden) teruggeeft.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Wattel
Voorzitter
w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2009
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,