Nummer: H-276/09
Parketnummer: 500.00905/09
Datum uitspraak: 18 maart 2010
Tegenspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
gewezen in het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 30 oktober 2009,
[verdachte],
geboren op [datum]1969 op Curaçao,
wonende op Curaçao,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring op Curaçao.
<u>Het onderzoek van de zaak</u>
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 30 oktober 2009, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, alsmede van dat in hoger beroep van 25 februari 2010 op Curaçao.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de waarnemend procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman, mr. T.C.C.J. Schonis, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd, en verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
In eerste aanleg is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
<u>De tenlastelegging</u>
Aan de verdachte is, met inachtneming van de in eerste aanleg gevorderde en toegewezen wijziging, tenlastegelegd:…
<u>Het vonnis waarvan beroep</u>
Het Hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen nu het zich daar niet mee kan verenigen.
<u>De bewezenverklaring </u>
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, met dien verstande:
dat hij, op 5 augustus 2009 op het eiland Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
• drie mobiele telefoons en een <i>camera</i> en een portemonnee met als inhoud een legitimatiebewijs en f. 175,= in contanten, toebehorende aan [eerste slachtoffer ], in elk geval anderen dan hem, verdachte en zijn, verdachte’s, mededader;
• een mobiele telefoon en een autosleutel en een portemonnee, toebehorende aan [tweede slachtoffer];
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [twee slachtoffers], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welke bedreiging met geweld bestond uit:
• het tegen die Van de Laar en Gomez zeggen om rustig te blijven anders schiet hij, verdachte’s, mededader die [eerste slachtoffer ] en [tweede slachtoffer], dood en
• het door verdachte’s, mededader ten overstaan van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], aan de heup plaatsen van de hand om aldus te doen voorkomen alsof hij verdachte’s, mededader in het bezit was van een vuurwapen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd (<i>cursief</i>). Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is telastegelegd is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen ingeval beroep in cassatie wordt ingesteld in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
<u>Bewijsoverwegingen</u>
Door de verdediging is aangevoerd dat het bewijs dat verdachte het feit heeft gepleegd voornamelijk steunt op de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte]. Deze verklaring kan niet als bewijs dienen voor het feit daar [medeverdachte] een drugsverslaafde is en dat medeverdachten doorgaans belang hebben elkaar te belasten om zodoende hun eigen schuld te verlichten, aldus de verdediging.
Het Hof verwerpt dit verweer op grond van het volgende.
[medeverdachte] heeft consistent en gedetailleerd over de gebeurtenissen in de bewuste nacht verklaard. Zijn verklaringen komen erop neer dat verdachte hem die nacht thuis met een auto heeft opgehaald en dat ze samen op pad zijn gegaan om vervolgens op de parkeerplaats bij Zuikertuintje een man en vrouw in een auto van hun bezittingen te beroven; [medeverdachte] heeft daarbij de slachtoffers met de dood bedreigd en gedaan alsof hij een vuurwapen bij zich had, aldus zijn verklaringen. Zijn verklaring over de feitelijke gang van zaken ter plaatse komt overeen met de verklaringen daarover van de slachtoffers. Steun voor zijn verklaring over de betrokkenheid van verdachte is te vinden in de verklaring van [getuige] dat verdachte hem die avond om 23.18 uur heeft gebeld met de vraag of hij zijn auto mocht lenen, ongeveer 10 minuten laten de auto heeft opgehaald en diezelfde nacht omstreeks 03.00 uur samen met [medeverdachte] de auto is komen terugbrengen. Dat laatste tijdstip is vrij kort na de beroving, die omstreeks 02.20 uur plaatsvond (zoals blijkt uit de opgenomen videobeelden, beschreven in het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] d.d. 9 augustus 2009).
Zoals uit het voorgaande blijkt, heeft [medeverdachte] niet alleen over de betrokkenheid van verdachte bij de beroving verklaard, maar heeft hij ook zijn eigen prominente rol bij de beroving uitvoerig uit de doeken gedaan. Niet goed valt in te zien dat hij daarmee heeft geprobeerd zijn schuld af te schuiven op verdachte. Een reden om aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen te twijfelen, kan daarin dan ook niet worden gevonden. Een ander motief voor [medeverdachte] om ten onrechte belastend over verdachte te verklaren, is verder evenmin aannemelijk geworden. Dat hij volgens verdachte een drugsverslaafde is, maakt zijn verklaringen in deze ook niet ongeloofwaardig.
Dat de slachtoffers verdachte bij fotoconfrontaties niet hebben herkend, doet evenmin afbreuk aan de geloofwaardigheid van de voor verdachte belastende verklaringen van [medeverdachte]. Volgens de verklaringen van de slachtoffers hebben zij tijdens de beroving het gezicht van de tweede dader niet goed gezien. Dat zij verdachte niet als deze dader hebben herkend, behoeft dus niet te betekenen dat hij het niet was.
Gelet op het voorgaande acht het Hof de verklaringen van [medeverdachte] betrouwbaar en gebruikt het deze voor het bewijs.
<u>De kwalificatie en strafbaarheid van het feit</u>
Medeplegen van diefstal voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, strafbaar gesteld bij artikel 325 jis 323 en 49 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
Het bewezene is strafbaar, nu geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
<u>De strafbaarheid van de verdachte</u>
De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
<u>De op te leggen straf</u>
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal onder dreiging met geweld op twee personen die op een parkeerplaats in een auto zaten. Verdachte en zijn mededader hebben door bedreiging met geweld onder anderen mobiele telefoons, geld en portemonnees van de slachtoffers gestolen. Verdachtes mededader deed alsof hij een vuurwapen bij zich had en dreigde de slachtoffers te zullen doden.
Misdrijven zoals deze veroorzaken sterke gevoelens van onveiligheid in de samenleving in het algemeen en meer specifiek moet deze overval voor de slachtoffers zeer beangstigend zijn geweest.
In het nadeel van verdachte houdt het Hof rekening met het feit dat verdachte reeds eerder wegens misdrijf is veroordeeld.
Het Hof is van oordeel dat aan de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de recidive en de generaal preventieve werking van strafoplegging onvoldoende recht is gedaan door de strafoplegging in eerste aanleg. Gelet op het voorgaande acht het Hof na te melden straf, die ook zwaarder is dan de procureur-generaal heeft gevorderd, aangewezen.
<u>De toepasselijke wettelijke voorschriften</u>
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op artikel 31 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
RECHTDOENDE IN NAAM DER KONINGIN IN HOGER BEROEP
Vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao van 30 oktober 2009 en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar.
Kwalificeert het bewezene als voren omschreven.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (DRIE) jaren.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.L. Wattel, E.M. van der Bunt en H. de Doelder, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao, uitgesproken op 18 maart 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
<small>mr. De Doelder is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.</small>