3.4 Het Hof acht niet juist de overwegingen van de Minister van Justitie dat het verlenen van verlof aan verzoeker op 13 maart 2010 om onder elektronisch toezicht de gevangenis te verlaten inhoudt dat verzoeker vanaf de datum van dit verlof tot zes maanden daarna aan voorwaarden wordt gebonden en dat deze voorwaarden slechts voor zes maanden (dus tot 9 september 2010) geldig zijn waarna verzoeker tot aan de datum van zijn wettelijk vastgestelde voorwaardelijke invrijheidsstelling, welke is bepaald op 4 september 2011, onterecht in vrijheid zal zijn.
Immers, gedurende het verlof gelden op grond van artikel 8 lid 1 van de Beschikking elektronisch toezicht de onder a en onder b gestelde algemene voorwaarden en kunnen op grond van artikel 8 lid 2 van de Beschikking elektronisch toezicht bijzondere voorwaarden worden gesteld.
Bovendien betekent het bepaalde in artikel 9 lid 3 van de Beschikking elektronisch toezicht dat het gedeelte van verlof onder elektronisch toezicht in haar geheel de termijn van zes maanden niet zal overschrijden, niet dat de duur van het verlof zelf de termijn van zes maanden niet kan overschrijden. Gelet op artikel 9 lid 2 van de Beschikking elektronisch toezicht bedraagt de duur van het verlof met E.T. namelijk vijftien procent van de hoogte van de door de rechter opgelegde vrijheidsstraf. Daarbij geldt ingevolge artikel 5 aanhef en onder a van de Beschikking elektronisch toezicht dat het strafrestant als bedoeld in artikel 1 aanhef en onder g van de Beschikking elektronisch toezicht niet meer dan achttien maanden bedraagt. Hieruit volgt dat de maximumduur van verlof met E.T. achttien maanden, en dus niet zes maanden, is.
De toelichting bij de Beschikking elektronisch toezicht bevat een voorbeeld van de berekening van de duur van verlof met E.T. bij een straf van 10 jaar bruto, volgens welk voorbeeld de duur van het verlof met E.T. in dat geval 18 maanden is, waarvan maximaal zes maanden met toepassing van E.T..
In artikel 3 lid 2 van de Beschikking elektronisch toezicht is ook met zoveel woorden vermeld dat het verlof gedeeltelijk met gebruikmaking van een technische voorziening, waarmee naar het Hof begrijpt, gezien de definitie van elektronisch toezicht in artikel 1 aanhef en onder a van de Beschikking elektronisch toezicht, is bedoeld het dragen van een zender in de vorm van een enkelbandje, kan plaatsvinden.
Daarbij merkt het Hof nog op dat uit artikel 9 lid 2 van de Beschikking elektronisch toezicht in samenhang gelezen met de toelichting bij de Beschikking elektronisch toezicht ook kan worden afgeleid dat het verlof immer wordt aangevangen onder voorwaarde van elektronisch toezicht, maar dat het elektronisch toezicht niet gedurende een aaneengesloten periode van (maximaal) zes maanden hoeft plaats te vinden, maar ook kan worden onderbroken.
Gelet op het vorenoverwogene acht het Hof ook niet juist de overweging in de Ministeriële Beschikking van 12 maart 2010 dat het verlenen van verlof zoals bedoeld aan verzoeker op 13 maart 2010 in strijd is met het bepaalde in artikel 9 lid 1 van de Beschikking elektronisch toezicht, daar deze datum niet aansluit op de datum van de aan verzoeker te verlenen voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de Ministeriële Beschikking van 12 maart 2010 niet deugdelijk is gemotiveerd.