ECLI:NL:OGHNAA:2010:BN5942

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
19 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HLAR 080/09
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking hoger beroep

In deze zaak heeft verzoekster hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, waarbij haar verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf was afgewezen. De verzoekster stelde dat het Gerecht ten onrechte had geoordeeld dat zij geen bewijs van haar aankomstdatum op de Nederlandse Antillen had overgelegd. Tijdens het hoger beroep heeft verzoekster opnieuw een verzoek om een vergunning tot tijdelijk verblijf ingediend, dat op 3 februari 2010 werd goedgekeurd. Het Hof oordeelde dat, omdat de vergunning op andere gronden was verleend dan die in het hoger beroep aan de orde waren, er geen grond was voor een proceskostenvergoeding. Het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen, omdat niet aan de vereisten voor een proceskostenveroordeling was voldaan, zoals gesteld in de Landsverordening administratieve rechtspraak. De uitspraak werd gedaan door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 19 juli 2010.

Uitspraak

HLAR 080/09
Datum uitspraak: 19 juli 2010
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekster], wonend op Curaçao,
verzoekster,
om proceskostenveroordeling na intrekking van een door haar ingesteld hoger beroep.
1. Procesverloop
Bij brief, bij het Hof ingekomen op 19 november 2009, heeft verzoekster hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (hierna: het Gerecht) van 16 oktober 2009.
Bij brief van 13 april 2010 heeft zij het aldus ingestelde hoger beroep ingetrokken en het Hof verzocht de minister van Justitie (hierna: de minister) te veroordelen tot vergoeding van de bij haar opgekomen proceskosten.
Het Hof heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 mei 2010, waar verzoekster, bijgestaan door mr. X.C.G. Bakhuis, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. I.E.A. Doorstam, werkzaam in dienst van het Land, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 50, negende lid, Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar), gelezen in verbinding met artikel 77, eerste lid, is het Hof bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij is verband met de behandeling van het beroep en in voorkomend geval het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.
Ingevolge het tiende lid, gelezen in verbinding met artikel 77, eerste lid, kan in geval van intrekking van het hoger beroep, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de desbetreffende partij is tegemoet gekomen, het betrokken overheidslichaam op verzoek van die partij bij afzonderlijke uitspraak in de kosten, bedoeld in het negende lid, worden veroordeeld.
2.2. Het hoger beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerecht, waarbij het door verzoekster tegen de afwijzing van haar verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf ingestelde beroep ongegrond is verklaard. Verzoekster heeft aangevoerd dat – samengevat weergegeven – het Gerecht, door te overwegen dat zij geen bewijs van de datum van aankomst op de Nederlandse Antillen heeft overgelegd, heeft miskend dat de door haar overgelegde zogenoemde verklaring van aankomst van de coördinator grensbewaking van het korps politie Nederlandse Antillen van 28 september 2007 zulk bewijs oplevert.
Hangende het hoger beroep heeft verzoekster in het kader van het zogenoemde Brooks Tower-project opnieuw om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf verzocht. Bij beschikking, aan verzoekster uitgereikt op 3 februari 2010, is haar zodanige vergunning verleend. Aldus is haar vanwege gewijzigde omstandigheden en op andere gronden dan die in het hoger beroep in geschil waren, vergunning verleend, zodat daarmee niet aan haar is tegemoetgekomen, als bedoeld in artikel 50, tiende lid, gelezen in verbinding met artikel 77, eerste lid, van de Lar. Aan de vereisten voor een proceskostenveroordeling, gesteld in die bepaling, is daarom niet voldaan. Voor toewijzing van het verzoek bestaat aldus geen grondslag.
2.3. Het verzoek dient te worden afgewezen.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Isenia, griffier.
w.g. Wattel
Voorzitter
w.g. Isenia
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2010
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,