GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Bonaire, van 3 maart 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1991 te Rotterdam, Nederland,
wonende op Bonaire,
thans gedetineerd in het huis van bewaring op Curaçao.
<u>Procesgang en onderzoek van de zaak </u>
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 10 februari 2010 op Bonaire, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, alsmede van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 17 juni 2010 op Curaçao.
De verdachte is verschenen. Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman, mr. H.S. Johannes, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, aan de verdachte ter zake van de onder feit 1 subsidiair (dagvaarding met parketnummer 400.00290/09) en feit 2 primair (dagvaarding met parketnummer 400.00048/09) ten laste gelegde feiten een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 16 jaren, met aftrek van voorarrest.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van de onder feit 1 subsidiair (dagvaarding met parketnummer 400.00290/09) en feit 2 primair (dagvaarding met parketnummer 400.00048/09) ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd:…
<u>Vonnis waarvan beroep</u>
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof tot andere beslissingen komt.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 primair (dagvaarding met parketnummer 400.00290/09) is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Het Hof acht bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 subsidiair (dagvaarding met parketnummer 400.00290/09) en feit 2 primair (dagvaarding met parketnummer 400.00048/09) is ten laste gelegd, met dien verstande:
<b>feit 1 (parketnr: 400.00290/09)
Subsidiair</b>
dat zij in de nacht van 15 op 16 oktober 2009, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en haar mededader, opzettelijk:
- die [slachtoffer] meermalen, met een mes in de schouders en de hals en de borst en de buik en een zij en de handen, gestoken en/of gesneden, en (tijdens het steken en/of snijden)
- die [slachtoffer] (op een bed) aan de armen vastgehouden, en met kracht een kussen en laken op het gezicht en/of de mond van die [slachtoffer]gedrukt,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd van het volgende strafbare feit,
dat zij, verdachte, toen en daar, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-<i>e</i>igening heeft weggenomen, een portemonnee (inhoudende een identiteitsbewijs en papieren en een dokterskaart), toebehorende aan [slachtoffer)
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
<b>feit 2 (parketnr. 400.00048/09) primair:</b>
dat zij op 8 maart 2009, op het eiland Bonaire, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk [tweede slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met kracht een steen heeft gegooid door een portierraam van een auto, waarin die [slachtoffer] gezeten was, zijnde de verdere uitvoering van dat door haar, verdachte voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd (<i>cursief</i>). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De bewijsmiddelen zullen in geval van beroep in cassatie in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
<u>Bewijsoverwegingen</u>
Gelet op de bewijsmiddelen en de eerdere verklaringen van de verdachte in het dossier, hecht het Hof geen geloof aan de door de verdachte ter zitting afgelegde verklaring dat zij tussen de medeverdachten en het slachtoffer in probeerde te komen om het slachtoffer te ontzetten. De verdachte heeft verklaard dat zij, terwijl een van haar medeverdachten het slachtoffer met het mes aan het steken was, een kussen op het gezicht van het slachtoffer heeft gedrukt. Bij de politie heeft zij hierover verklaard dat zij met haar mededader, toen het slachtoffer ophield met schreeuwen en zijn ogen een beetje wit werden, het kussen “voor de zekerheid” nog even op zijn gezicht gedrukt hielden. Het Hof acht mede op basis hiervan het opzet op de dood van het slachtoffer bewezen.
<u>Strafbaarheid van het bewezenverklaarde</u>
Het bewezenverklaarde levert op:
<i>feit 1 subsidiair (dagvaarding met parketnummer 400.00290/09) </i>
medeplegen van doodslag gevolgd van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
strafbaar gesteld bij artikel 301 in verbinding met de artikelen 300 en 49 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen;
<i>feit 2 primair (dagvaarding met parketnummer 400.00048/09)</i>
poging tot zware mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 315 in verbinding met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
Het bewezenverklaarde is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten. Voor zover de verdachte bedoeld heeft een beroep op noodweer te doen, overweegt het Hof dat aan de hand van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie. Het slachtoffer werd immers zelf aangevallen door de verdachte en haar mededaders. Van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van lijf, eerbaarheid of goed of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor voor de verdachte en/of haar mededaders, was derhalve geen sprake.
<u>Strafbaarheid van de verdachte</u>
De verdachte heeft een beroep gedaan op psychische overmacht en heeft daartoe gesteld dat sprake was van een onvoorziene toestand van emotionele ontremming, veroorzaakt door van buiten komende gebeurtenissen en dat zij tijdens het plegen van het delict minderjarig was en gezien haar jeugdige leeftijd en haar psychische gesteldheid handelde onder invloed van een drang waaraan zij geen weerstand kon bieden.
Het Hof verwerpt het verweer nu onvoldoende concreet is gespecificeerd wat de aard was van de gestelde drang waaraan door de verdachte geen weerstand kon worden geboden en waaraan redelijkerwijs geen weerstand behoefde te worden geboden. Ook overigens is op grond van de stukken in het dossier en hetgeen is verhandeld ter terechtzitting in hoger beroep niet gebleken van feiten of omstandigheden van dien aard dat op grond daarvan van de verdachte redelijkerwijs niet gevergd kon worden dat zij het feit naliet.
De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
Voor zover een beroep is gedaan op noodweerexces stuit dat reeds erop af dat geen noodweersituatie aannemelijk is geworden.
<u>Oplegging van straf</u>
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Meer in het bijzonder heeft het Hof daarbij het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft met haar medeverdachten een man op brute wijze om het leven gebracht teneinde hem te kunnen beroven. Het slachtoffer had tegen haar gezegd dat hij die dag zijn salaris had ontvangen en zij had zijn portemonnee eerder die avond gezien. Zij heeft daarop het plan opgevat om het slachtoffer te gaan beroven. Zij heeft vervolgens de medeverdachten gevraagd mee te gaan naar de woning van het slachtoffer en zij namen een mes mee. Terwijl een van haar medeverdachten het slachtoffer met een mes in zijn lichaam aan het steken was, heeft de verdachte met de andere medeverdachte een kussen in zijn gezicht gedrukt gehouden. Toen het slachtoffer geen teken van leven meer gaf, zijn zij met zijn portemonnee vertrokken. Deze gebeurtenis heeft een grote schok teweeg gebracht in de samenleving van Bonaire.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Zij werd boos op een vrouw die zich in een auto bevond en heeft een steen gegooid tegen de ruit van de auto waarachter die vrouw zich bevond. Dat het slachtoffer door het handelen van verdachte geen zwaar letsel heeft opgelopen is een gelukkige omstandigheid, die geenszins aan de verdachte te danken is.
De verdachte had ten tijde van de uitspraak van het eindvonnis in eerste aanleg de leeftijd van achttien jaar bereikt. Derhalve wordt recht gedaan naar de geldende bepalingen ten aanzien van personen boven de leeftijd van achttien jaar. Bij de straftoemeting wordt rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde en met de licht verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid, zoals geconcludeerd door psychiater Hermans, welke conclusie het Hof overneemt. In het nadeel van de verdachte wordt rekening gehouden met het feit dat de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Uit de rapporten van de psycholoog en de psychiater blijkt dat de kans op recidive hoog moet worden geacht.
Het nemen van het leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat alleen een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke omvang in aanmerking komt. De verdachte heeft enkel gehandeld uit geldelijk gewin en vertoont weinig inzicht in de ernstige laakbaarheid van haar handelen.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, wordt een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf als na te noemen passend en geboden geacht.
<u>Toepasselijke wettelijke voorschriften</u>
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 31 en 59 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Bonaire, van 3 maart 2010 en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 primair (dagvaarding met parketnummer 400.00290/09) is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder feit 1 subsidiair (dagvaarding met parketnummer 400.00290/09) en feit 2 primair (dagvaarding met parketnummer 400.00048/09) ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 subsidiair (dagvaarding met parketnummer 400.00290/09) en feit 2 primair (dagvaarding met parketnummer 400.00048/09) meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (TWAALF) JAREN;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, G.C.C. Lewin en H. de Doelder, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 8 juli 2010.