ECLI:NL:ORBAACM:2020:16

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 februari 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
AUA2015H00010, AUA2015H00011, AUA2015H00012, AUA2015H00013, AUA2015H00014 en AUA2015H00015
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bevordering ambtenaren naar schaal 10

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, waarbij de afwijzing van de Minister van Justitie en Onderwijs om een aantal ambtenaren te bevorderen naar de rang van senior-hoofdtechnicus (schaal 10) werd vernietigd. De betrokken ambtenaren, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. E. Duijneveld, hadden bezwaar gemaakt tegen de afwijzingen van 8 juli en 4 september 2013. Het Gerecht oordeelde dat de afwijzingen onbevoegd waren gegeven, omdat de Gouverneur als bevoegde gezag moest optreden. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de afwijzingen nietig verklaard moesten worden, maar dat de rechtsgevolgen van de afwijzingen in stand moesten blijven. De Raad oordeelde dat de argumenten van de Minister om de bevorderingen af te wijzen niet voldoende waren en dat de ambtenaren op goede gronden aanspraak konden maken op bevordering naar schaal 10. De Raad besloot dat de Minister nieuwe beslissingen moest nemen, maar dat deze opdracht nietig verklaard moest worden. De proceskosten in eerste aanleg werden in stand gelaten, omdat de ambtenaren vanaf het begin een beroep deden op het gelijkheidsbeginsel, dat pas in hoger beroep adequaat werd weerlegd door de Minister.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 10 februari 2020
Zaaknummers: AUA2015H00010, AUA2015H00011, AUA2015H00012,
AUA2015H00013, AUA2015H00014 en AUA2015H00015

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
Zittingsplaats Aruba
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant]
appellant,
gemachtigde A. Lumenier, werkzaam bij de [naam dienst 1],
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, zittingsplaats Aruba, van 8 december 2014, zaaknummers GAZA 2600, 2623, 2624, 2625, 2626 en 2627 van 2013, in de gedingen tussen:
1. geïntimeerde 1]
2. [ geïntimeerde 2]
3. [ geïntimeerde 3]
4. [ geïntimeerde 4]
5. [ geïntimeerde 5]
6. [ geïntimeerde 6]
geïntimeerden,
allen wonende in [woonplaats],
gemachtigde mr. E. Duijneveld,
en
appellant.

Procesverloop

Bij afzonderlijke beslissingen van 8 juli 2013 (ten aanzien van geïntimeerden onder 1, 2,4,5 en 6) en van 4 september 2013 (ten aanzien van geïntimeerde onder 3) heeft de toenmalige Minister van Justitie en Onderwijs (de Minister) het gezamenlijk verzoek van geïntimeerden om hen te bevorderen naar de rang van senior-hoofdtechnicus (schaal 10) afgewezen (de afwijzingen).
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door geïntimeerden daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de bestreden afwijzingen vernietigd, de Minister opgedragen nieuwe beslissingen te nemen en hem veroordeeld om ter zake van de door geïntimeerden gezamenlijk gemaakte kosten van rechtskundige bijstand aan hen een bedrag van in totaal Afl. 2.000,- te vergoeden.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft nog nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaken ter zitting gevoegd behandeld op 21 januari 2020, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Geïntimeerden 1,3,4 en 6 zijn in persoon verschenen met bijstand van hun gemachtigde; deze is tevens opgetreden voor de niet verschenen geïntimeerden.

Overwegingen

1. Naar aanleiding van de preliminaire stelling van geïntimeerden dat het hoger beroep te laat is ingesteld en daarom niet-ontvankelijk verklaard moet worden, overweegt de Raad dat het (pro forma) beroepschrift tijdig per fax is ingediend. Dat het schriftelijk ingediende (pro forma) beroepschrift eerst op de tweede dag nadien is ingediend, doet aan de tijdigheid van het beroep niet af.
2.1.
De Raad stelt, zoals hij deed in zijn uitspraak van 16 februari 2017 (ECLI:NL:ORBAACM:2017:10), ambtshalve voorop - met verwijzing naar zijn uitspraak van 26 juli 2016, kenmerk RvBAz 2014/71419 - dat de Gouverneur, voor zover bij bijzondere regeling daarover niet anders is bepaald, op grond van artikel 4 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht ( Lma) het bevoegde gezag is over de ambtenaren. De omstandigheid dat de Gouverneur alleen een landsbesluit kan nemen op voordracht van een verantwoordelijke Minister, doet er niet aan af dat de inhoudelijke beslissing op, zoals hier aan de orde, een verzoek om bevordering van een ambtenaar alleen door hem bevoegd genomen kan worden. Dat houdt in dat ook de afwijzing van een dergelijk verzoek aan de Gouverneur als bevoegd gezag is voorbehouden.
2.2.
Uit het voorgaande volgt dat de in geding zijnde afwijzingen onbevoegd zijn gegeven. Het Gerecht heeft dat niet onderkend en heeft de afwijzingen ten onrechte niet op die grond vernietigd.
2.3.
Ter zitting is gebleken dat de gemachtigde van de Minister eveneens door de Gouverneur is gemachtigd hem in deze zaken te vertegenwoordigen en dat de Gouverneur de rechtsgevolgen van de afwijzingen voor zijn rekening wil nemen. Daarmee is het bevoegdheidsgebrek geheeld, zodat de Raad in het navolgende zal bezien of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van de vernietigde afwijzingen in stand te laten.
2.4.
Uit het voorgaande volgt ook dat, zoals uit de partijvermelding in het hoofd van deze uitspraak reeds blijkt, de Gouverneur hier als appellant is aan te merken.
3. Ten gronde is bij de aangevallen uitspraak het bezwaar tegen de afwijzingen gegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de opvatting van geïntimeerden wordt gedeeld dat de door appellant aangedragen argumenten om hun aanspraak op bevordering af te wijzen, niet voldoende draagkrachtig zijn om hun betoog te weerleggen.
3.1.
Naar het oordeel van het Gerecht hebben geïntimeerden, inspectieambtenaar bij de [naam dienst 2], hun verzoek om bevordering op goede gronden kunnen baseren op de bevordering naar schaal 10 van [inspectieambtenaar 1], eveneens inspectieambtenaar bij de DTI. Het gelijkheidsbeginsel brengt dan mee dat in gelijke gevallen gelijk wordt gehandeld. Dat de bevordering van [inspectieambtenaar 1] naar de rang van senior-hoofdtechnicus (schaal 10) bij landsbesluit van [datum] als een incidentele fout moet worden beschouwd, acht het Gerecht niet aannemelijk geworden. Dat de functies van geïntimeerden een waardering op het niveau van schaal 10 rechtvaardigen, ziet het Gerecht ook bevestigd in de overwegingen in de landsbesluiten van [landsbesluit 1] en [landsbesluit 2] 2012 ten aanzien van de collega’s van geïntimeerden [inspectieambtenaar 2]en [inspectieambtenaar 3], dat de functie van inspectieambtenaar maximaal is gewaardeerd op het niveau van schaal 10.
4.1.
Appellant heeft gewezen op rechtspraak van de Raad waarin is overwogen dat het gelijkheidsbeginsel niet zover strekt dat een bestuursorgaan gehouden is een eenmaal gemaakte fout in vergelijkbare gevallen te herhalen. Daaraan doet bovendien niet af dat de fout niet is hersteld.
4.2.
Onder verwijzing naar nadere producties bij de aanvullende hogerberoepsgronden heeft appellant uiteengezet dat de wijze van besluitvorming met de daaraan voorafgaande advisering in de zaak van [inspectieambtenaar 1] onjuist is geweest en moet worden opgevat als een incidentele fout. De bevordering van hem naar schaal 10 berustte op een door [naam dienst 2] opgesteld concept formatierapport waarin sprake was van een maximale waardering op schaal 10. Het tot basis te nemen concept formatierapport van [instantie 1] - dat hier de bevoegde waarderingsinstantie is - bevatte als maximale waardering schaal 9. Ter verdere onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant gewezen op de onaanvaardbare gevolgen voor de personeelskosten en op de afronding van het correcte waarderingsproces van alle functies bij [naam dienst 2]. Daarin is de maximale waardering van de functies van geïntimeerden bepaald op schaal 9.
4.3.
Met betrekking tot de onder 3.1 bedoelde overwegingen dat de functie van inspectieambtenaar maximaal is gewaardeerd op het niveau van schaal 10, verwijst appellant naar zijn even weergegeven opvatting over de onjuiste gang van zaken bij advisering en besluitvorming. Hij wijst erop dat in de desbetreffende besluiten overigens niet de bevordering naar die schaal 10 aan de orde was en dat die bevordering van de betrokken ambtenaren ook niet heeft plaatsgevonden.
5.2.
Geïntimeerden zijn van opvatting dat het Gerecht tot een inhoudelijk juiste beslissing is gekomen. Zij wijzen erop dat de directeur [naam dienst 2] ook thans nog van opvatting is dat de zwaarte van hun werkzaamheden een bevordering naar schaal 10 rechtvaardigt. Geïntimeerden maken er melding van dat inmiddels gebleken is dat ook hun collega [inspectieambtenaar 4]bevorderd is naar schaal 10. Tot slot wijzen zij erop dat het formatierapport van [instantie 1] nog steeds niet is vastgesteld.
6. De Raad volgt de opvatting van appellant.
6.1.
Het onder 4.1 weergegeven beroep van appellant op de rechtspraak van de Raad is juist. Daarom moet dus worden beoordeeld of hier sprake is van een eenmalige fout, dan wel – zo voegt de Raad hieraan toe - of gezegd moet worden dat het aantal – in de opvatting van appellant – gemaakte fouten zodanig is dat in de meerderheid van de gevallen doelbewust is afgeweken van geldend beleid of toepasselijke voorschriften in welk geval moet worden geoordeeld dat ten aanzien van geïntimeerden in strijd is gehandeld met het verbod van willekeur of met het gelijkheidsbeginsel.
6.2.
Hoewel de gang van zaken van de destijdse advisering en besluitvorming betreffende de maximale waardering van de functie van inspectieambtenaar niet de schoonheidsprijs verdient, aanvaardt de Raad het betoog van appellant dat het jegens [inspectieambtenaar 1]genomen bevorderingsbesluit – te zien als een incidentele fout - niet noopt tot herhaling jegens geïntimeerden. Hoezeer in de zaak-[inspectieambtenaar 1] bewust tot een schaal-10-bevordering is besloten, doet zich, zelfs als de overweging in de zaken van [inspectieambtenaar 2] en [inspectieambtenaar 3] daarbij zou worden betrokken, niet de situatie voor dat de onder 6.1 bedoelde meerderheidsregel moet worden toegepast. Appellant heeft, behoudens in het geval van [inspectieambtenaar 1] en (wellicht) in een enkel ander geval, niet enige andere inspectieambtenaar bevorderd naar schaal 10. Aan de omstandigheid dat het formatierapport van [instantie 1] nog steeds niet is vastgesteld, kunnen geintimeerden evenmin aanspraak op toekenning van schaal 10 ontlenen.
6.3.
De slotsom is dat, gelet op de overwegingen 2 t/m 2.3, de bij de aangevallen uitspraak uitgesproken vernietiging van de afwijzingen moet worden bevestigd. Gelet op de overwegingen 6 t/m 6.2. moeten de rechtsgevolgen van die afwijzingen geheel in stand worden gelaten. De opdracht om nieuwe beslissingen te nemen, moet dus worden vernietigd en met toepassing van artikel 87 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak moet de nietigheid van de afwijzingen voor gedekt worden verklaard.
7. De Raad ziet aanleiding de veroordeling van appellant tot vergoeding van de proceskosten in eerste aanleg in stand te laten. Geïntimeerden hebben vanaf de aanvang van hun zaken een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Dat beroep is pas in de fase van het hoger beroep bij de aanvullende hoger beroepsgronden van appellant deugdelijk weerlegd.
Er is geen aanleiding voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten van geïntimeerden in hoger beroep.

Beslissing

De Raad:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover daarbij de opdracht is gegeven een nieuwe beslissing te nemen;
Verklaart de nietigheid van de afwijzingen van 8 juli 2013 en 4 september 2013 voor gedekt.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter en mrs. J. Sybesma en A.H.M van de Leur, leden, en in het openbaar uitgesproken op februari 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.