ECLI:NL:ORBAACM:2020:3

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
CUR2017H00193
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Haan
  • drs. Thijssen
  • mr. Rogier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om benoeming met terugwerkende kracht in bestuursrechtelijke context

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten, bestaande uit acht personen, tegen de afwijzing van hun verzoeken om met terugwerkende kracht te worden bevorderd naar schaal 8. De verzoeken zijn gedaan aan de Regering van Curaçao en zijn afgewezen bij Landsbesluit van 9 juni 2015. De appellanten, die sinds 2005 of 2006 werkzaam zijn als Milieu-inspecteur of bij de Milieupolitie, stellen dat zij recht hebben op een hogere bezoldiging op basis van eerdere toezeggingen en het gelijkheidsbeginsel. Het Gerecht in Ambtenarenzaken heeft hun bezwaar ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep zijn gegaan.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 19 februari 2020 behandeld. De Raad oordeelt dat de verzoeken van appellanten moeten worden aangemerkt als verzoeken om herziening van eerdere benoemings- en herinschalingsbesluiten. De Raad bevestigt het oordeel van het Gerecht dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. De Raad wijst erop dat de functies van appellanten zijn gewaardeerd op schaal 7 en dat de afwijzing van hun verzoeken terecht is. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP IN AMBTENARENZAKEN

Zittingsplaats Curaçao
Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant 1] en zeven anderen,

allen wonend in Curaçao,
appellanten,
gemachtigde: mr. W.E Fortin, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, zittingsplaats Curaçao, van 24 november 2017 (de aangevallen uitspraak), in zaak nr. GAZ 2015/74549, in het geding tussen:
appellanten,
en

de Regering van Curaçao,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. J.G. Ricardo, werkzaam bij het Land Curaçao.

Procesverloop

Bij Landsbesluit van 9 juni 2015 heeft geïntimeerde de verzoeken van appellanten van 10 maart 2014 om hen met terugwerkende kracht te bevorderen naar schaal 8 (de verzoeken), afgewezen (de afwijzing).
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het daartegen door appellanten ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Appellanten hebben daartegen hoger beroep ingesteld en de gronden daarvan aangevuld.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2020, waar voor appellanten is verschenen mr. H. Alejandra, advocaat en waarnemer voor hun gemachtigde, vergezeld door vijf appellanten in persoon ([appellant 1], [appellant 2], [appellant 3], [appellant 4], en [appellant 5]). Voor geïntimeerde was daar haar gemachtigde aanwezig.

Overwegingen

1. Appellanten waren sinds 2005 of 2006 bij het voormalige Eilandgebied Curaçao aangesteld bij de Milieudienst in de functie Milieu-inspecteur of Milieupolitie. Die functies berusten toen niet op een actuele beschrijving en waardering. Bij Landsbesluiten van december 2011 zijn appellanten per 10 oktober 2010 benoemd in de nieuwe ambtelijke organisatie van het Land Curaçao in onderscheiden functies onder meer binnen het organisatieonderdeel Inspectie, Toezicht, Handhaving & Controle (ITH&C) van het Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur, zoals nader vermeld in de aangevallen uitspraak (de benoemingsbesluiten). In 2012 zijn de functies bij ITH&C opnieuw gewaardeerd en bij Landsbesluiten van 2013 is de bezoldiging van appellanten met terugwerkende kracht tot 10 oktober 2010 daaraan aangepast (de herinschalingsbesluiten).
2. De inzet van deze procedure is voor appellanten dat zij, in overeenstemming met de hun beweerdelijk gedane toezegging, met terugwerkende kracht, tot aan de datum van hun aanstelling als Milieu-inspecteur/Milieupolitie in 2005 of 2006 willen worden bezoldigd naar schaal 8, de schaal waarop die functie, volgens hen, uiteindelijk blijkt te zijn gewaardeerd.
3. Het Gerecht heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de verzoeken zijn aan te merken als verzoeken om herziening van de benoemings- en herinschalingsbesluiten. Dat betekent dat voor zover de afwijzing betrekking heeft op de periode gelegen vóór de indiening van de verzoeken, die alleen opnieuw door de rechter op rechtmatigheid getoetst kan worden voor zover er gebleken is van nieuwe feiten of omstandigheden die tot een andere beslissing zouden moeten leiden.
Dat appellanten de verzoeken hebben gedaan direct nadat zij hadden vernomen dat twee collega’s in 2013 met terugwerkende kracht tot 2005/2006 zijn heringeschaald naar schaal 8, vormt, anders dan appellanten menen, niet een zodanig nieuw feit of nieuwe omstandigheid.
Ook naar het oordeel van de Raad konden appellanten redelijkerwijs niet menen dat ná de herinschalingsbesluiten de oude kwestie over hun inschaling bij het voormalige Eilandgebied nog steeds niet was afgedaan. Overigens is gebleken dat daarover op 1 juli 2011 een besluit is genomen dat niet is vernietigd en dat dus hier eveneens voor rechtmatig moet worden gehouden. De beweerdelijke toezegging, wat daar verder dan ook van zij, moet daarmee rechtens als achterhaald worden beschouwd.
Geïntimeerde heeft verder overtuigend uiteengezet dat die twee collega’s indertijd vanuit de politie onderscheidenlijk douane zijn overgeplaatst naar de Milieudienst en dat vanwege de andere bezoldigingsschalen bij de politie en douane zij vanaf hun aantreden bij de Milieudienst een niet toegelaten achteruitgang in hun bezoldiging hebben ondergaan die nog moest worden rechtgezet. Dat lag ten grondslag aan hun herinschaling met terugwerkende kracht naar schaal 8 en dat onderscheidt hun rechtspositie van die van appellanten. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel biedt aldus geen grond voor een toetsing van de afwijzing in rechte voor de periode gelegen vóór de aanvragen.
4. Wat betreft de periode vanaf de verzoeken tot de afwijzing ziet de Raad evenmin als het Gerecht in hetgeen appellanten hebben aangevoerd aanknopingspunten voor het oordeel dat zij vanaf de datum van de verzoeken aanspraak konden doen gelden op bezoldiging naar schaal 8. De functies waarin zij werden benoemd, zijn, naar niet in geschil is, gewaardeerd op schaal 7. Dat twee andere collega’s naar schaal 8 worden bezoldigd, hangt samen met het feit dat die in een functie zijn benoemd, die gewaardeerd is op die schaal. Hetgeen het Gerecht bij de aangevallen uitspraak daarover in 3.6 en 3.7 heeft overwogen onderschrijft de Raad.
5. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en de aangevallen uitspraak kan worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Haan, voorzitter, drs. Thijssen en mr. Rogier, leden, en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.