ECLI:NL:ORBAACM:2020:35

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
SXM2017H00157
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ontslag van politieambtenaar wegens onherroepelijke veroordeling tot vrijheidsstraf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een politieambtenaar die is ontslagen na een onherroepelijke veroordeling tot een vrijheidsstraf wegens ontucht met minderjarigen. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft op 20 november 2020 uitspraak gedaan. De appellant, die sinds 1 mei 1996 werkzaam was als politieambtenaar, had bezwaar gemaakt tegen het ontslagbesluit dat op 9 september 2015 was genomen. Dit ontslag was gebaseerd op een veroordeling van het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten, die op 22 oktober 2014 had plaatsgevonden. De appellant had in hoger beroep geprobeerd de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar aan te vechten, maar de Raad oordeelde dat het bezwaar niet binnen de wettelijke termijn van 30 dagen was ingediend. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van het Gerecht, dat het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard omdat de appellant niet had aangetoond dat het ontslagbesluit niet tijdig aan hem was uitgereikt. De Raad oordeelde dat de bewijsvoering van de uitreiking van het ontslagbesluit door de inspecteur van politie voldoende was en dat de appellant niet had kunnen aantonen dat hij het besluit niet had ontvangen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951

Uitspraakdatum: 20 november 2020
Zaaknummer: SXM2017H00157

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
zittingsplaats Sint Maarten

Proces-verbaal

van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant],

wonend in Sint Maarten,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Sint Maarten van
14 juli 2017, zaaknr. SXM201600282 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant,
gemachtigde: mr. H.G. Figaroa, advocaat,
en

de Gouverneur van Sint Maarten

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. A.A. Kraaijeveld, advocaat.

Beslissing

De Raad van Beroep
bevestigtde aangevallen uitspraak.

Procesverloop

Bij beschikking van 9 september 2015 (ontslagbesluit) heeft geïntimeerde appellant met ingang van 5 november 2014 ontslagen wegens een onherroepelijk geworden veroordeling tot een vrijheidsstraf wegens misdrijf.
Bij bezwaarschrift van 4 november 2016 heeft appellant tegen het ontslagbesluit bezwaar gemaakt bij het Gerecht.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2020 waarbij in verband met de COVID-19-maatregelen gebruik is gemaakt van een videoverbinding met het Gerecht in Sint Maarten en met het kantoor van
mr. Figaroa in Aruba. De leden van de Raad en de griffier hadden zitting in Curaçao. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Zitting hadden W.H. Bel, voorzitter, en L.C. Hoefdraad en J. Sybesma, leden.

Overwegingen

Appellant was sinds 1 mei 1996 als politieambtenaar werkzaam bij het Korps Politie Nederlandse Antillen (thans Sint Maarten), laatstelijk in de functie van wijkagent in de rang van brigadier. Op 22 oktober 2014 is appellant bij strafvonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten veroordeeld voor ontucht met minderjarigen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van drie jaar. Dit vonnis is in hoger beroep bevestigd door het Hof bij vonnis van 18 februari 2015.
Aan het ontslagbesluit heeft geïntimeerde ten grondslag gelegd dat appellant onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsstraf wegens misdrijf.
Aan de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar heeft het Gerecht het volgende ten grondslag gelegd waarbij voor ‘klager’ appellant moet worden gelezen en voor ‘verweerder’ geïntimeerde:
“Dat aan de broer van klager op enig moment het bestreden besluit is uitgereikt, heeft niet te gelden als een uitreiking aan klager en een dergelijke uitreiking ligt te minder in de rede indien het bestreden besluit reeds eerder was uitgereikt aan klager. Toch sluit ook een dergelijke ongebruikelijke gang van zaken op zichzelf niet uit dat het bestreden besluit reeds eerder aan klager zelf was uitgereikt. Aan klager kan worden toegegeven dat de vastlegging van de uitreiking aan hemzelf (…) onvolkomen is (…). Evenwel geeft de vermelding ‘weigerde te ondertekenen’ in combinatie met een datum op het bestreden besluit voldoende duidelijk weer dat het bestreden besluit aan klager is uitgereikt (en al dan niet door hem is aangenomen) en dat klager weigerde te tekenen. Een andere uitleg van bedoelde vermelding is niet goed denkbaar. Klager weerspreekt niet dat [inspecteur van politie] inspecteur van politie is en evenmin dat het haar handtekening is die bij de bedoelde vermelding op het door verweerder overgelegde afschrift van het bestreden besluit is geplaatst.”
“De te beantwoorden vraag is of de stellige ontkenning van klager van de uitreiking aan hemzelf, tegenover het voorgaande, volstaat. Het Gerecht beantwoordt deze vraag ontkennend, nu hetgeen door klager is aangevoerd (…) onvoldoende is om de uitreiking, waarvoor een inspecteur van politie heeft getekend, in twijfel te trekken. Het wordt er dan ook voor gehouden dat het bestreden besluit op 19 november 2015 reeds aan klager is uitgereikt. Daarmee staat vast dat het onderhavige bezwaar, ingediend op 4 november 2016, niet binnen de wettelijke termijn van 30 dagen is ingediend. Het bezwaar is reeds om die reden niet-ontvankelijk.”
De Raad onderschrijft de hiervoor vermelde overwegingen en het daarop gebaseerde oordeel van het Gerecht en voegt daaraan nog het volgende toe. Geïntimeerde heeft in hoger beroep een afschrift van een alsnog op 2 maart 2020 door [inspecteur van politie] op ambtseed opgemaakt proces-verbaal overgelegd. Daarin wordt melding gemaakt van de datum en het tijdstip waarop [inspecteur van politie] het ontslagbesluit aan appellant heeft overhandigd. Tevens wordt daarin melding gemaakt van de weigering van appellant om voor ontvangst te tekenen en de reden hiervan. Bij het proces-verbaal is een afschrift gevoegd van de door [inspecteur van politie] gemaakte mutatie van 19 november 2015, nr. 213, in het wijkagent registratie systeem. Met deze stukken heeft geïntimeerde de door het Gerecht geconstateerde onvolkomenheid in de vastlegging van de uitreiking van het ontslagbesluit hersteld. Dat het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal achteraf is opgemaakt, maakt dat niet anders.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
__________________________ ________________________
P.N.F. Pereira do Tanque, griffier mr. W.H. Bel, voorzitter