ECLI:NL:ORBAACM:2021:54

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
AUA2017H00038
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • L.C. Hoefdraad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen disciplinaire straf van inhouding van bezoldiging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, waarin het bezwaar van appellant tegen een disciplinaire straf van inhouding van zijn bezoldiging niet-ontvankelijk werd verklaard. De disciplinaire straf was opgelegd door de Gouverneur van Aruba op basis van een landsbesluit van 30 mei 2016, waarbij appellant een inhouding van Afl. 1.500,00 werd opgelegd. Appellant had op 2 juni 2016, de eerste dag van zijn vakantie, een stuk ontvangen dat hij moest ondertekenen, maar hij weigerde dit te doen en gaf aan dat hij dit pas na zijn vakantie zou doen. Na zijn terugkeer op 8 juli 2016 diende hij op 3 augustus 2016 een bezwaarschrift in tegen het landsbesluit. Het Gerecht oordeelde dat appellant op 2 juni 2016 redelijkerwijs kennis had kunnen nemen van het landsbesluit, ondanks zijn weigering om te tekenen voor ontvangst. Appellant was het niet eens met deze uitspraak en ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 24 augustus 2021 werd de zaak behandeld. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken oordeelde dat appellant, gezien zijn functie als hoofd Interne Controle, de verantwoordelijkheid had om correct om te gaan met het aangeboden stuk. De Raad bevestigde de uitspraak van het Gerecht en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 september 2021.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
wonend in Aruba,
appellant,
gemachtigde: mr. J.M.R.F. Scheper, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba van 6 maart 2017, zaaknummer GAZA-1843/2016, in het geding tussen:
appellant
en
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman en mr. A.F.J. Caster, directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Bij landsbesluit van 30 mei 2016 (Landsbesluit) heeft geïntimeerde aan appellant de disciplinaire straf opgelegd van inhouding van gedeeltelijke bezoldiging ter grootte van Afl. 1.500,00.
Appellant heeft tegen het Landsbesluit bezwaar gemaakt.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2021. Namens appellant is zijn gemachtigde verschenen. Geïntimeerde heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2.
Appellant was op 2 juni 2016, de eerste dag van zijn tot 8 juli 2016 durende vakantie, korte tijd op kantoor. Terwijl hij daar was, kreeg hij van een medewerker van het Bureau Interne Diensten (BID) een stuk aangeboden. Het betrof een aan appellant gericht stuk dat appellant voor ontvangst moest tekenen. Appellant heeft geweigerd dat te doen. De BIDmedewerker heeft aangetekend dat appellant op het werk was maar mededeelde dat hij pas nadat hij van vakantie terug is gekomen, zal tekenen.
1.3.
Na terugkeer van vakantie heeft appellant het stuk in ontvangst genomen. Het bleek het Landsbesluit te zijn.
1.4.
Appellant heeft op 3 augustus 2016 een bezwaarschrift ingediend tegen het Landsbesluit.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het door appellant tegen het Landsbesluit gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2.1.
Het Gerecht heeft daartoe overwogen dat appellant op 2 juli 2016 redelijkerwijs heeft kunnen kennisnemen van het Landsbesluit, zoals bedoeld in het derde lid van artikel 41 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak. Daaraan doet niet af dat appellant heeft geweigerd op die dag te tekenen voor de ontvangst van dat stuk.
3. Appellant kan zich met die uitspraak niet verenigen.
3.1.
Appellant heeft herhaald dat hij op 2 juni al met vakantie was en dat hij, hoewel nog even op kantoor, geen verplichting had tot het verrichten van werkzaamheden die dag.
4. Geïntimeerde is van opvatting dat het Gerecht tot een juiste beslissing is gekomen. Hij heeft erop gewezen dat appellant zelf heeft gesteld dat er op 2 juni 2016 een stuk was binnengekomen waarvoor hij moest tekenen. Naar de opvatting van geïntimeerde had appellant het document dat BID aan hem wilde bezorgen, in ontvangst moeten nemen om de inhoud en belangrijkheid daarvan vast te kunnen stellen teneinde te beslissen of hij het document ter verdere afhandeling aan iemand anders kon, althans moest overdragen.
5. De Raad volgt het Gerecht en kan zich vinden in hetgeen geïntimeerde daarover verder naar voren heeft gebracht. Nu appellant op zijn werk door een BID-medewerker een stuk aangeboden kreeg voor de ontvangst waarvan hij moest tekenen, behoorde het tot de plicht van appellant, gezien ook zijn ambtelijke functie van hoofd Interne Controle, om met dat stuk correct om te gaan. Indien het een voor de dienst bestemd document was, had hij dat ter afhandeling kunnen overdragen aan een daarvoor in aanmerking komende collega; indien het een voor hem persoonlijk bestemd stuk was, had hij naar bevind van zaken kunnen handelen. Bovendien is niet zonder betekenis dat appellant wist dat er een procedure liep in welk verband hij zich al verantwoord had.
6. De slotsom is dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten.

Beslissing

De Raad van Beroep:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mrs. J. Sybesma en L.C. Hoefdraad, leden, en is in het openbaar uitgesproken op 8 september 2021.