ECLI:NL:ORBAACM:2021:56

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
AUA2017H00063
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • L.C. Hoefdraad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overplaatsing en aanhouding carrièreverloop van een ambtenaar in de politieorganisatie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. De zaak betreft de overplaatsing van een ambtenaar, geïntimeerde, van het Instituto di Alarma y Seguridad Aruba naar het Korps Politie Aruba, en de aanhouding van zijn carrièreverloop totdat hij een politiediploma heeft behaald. De Gouverneur had in een landsbesluit vastgelegd dat de carrière van geïntimeerde zou worden aangehouden, wat leidde tot een geschil over zijn recht op periodieke verhogingen in salaris.

Het Gerecht had het bezwaar van geïntimeerde tegen het landsbesluit gegrond verklaard en het besluit vernietigd, wat de Gouverneur ertoe bracht hoger beroep in te stellen. De Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de aanhouding van het carrièreverloop konden rechtvaardigen. De Raad oordeelde dat de eis van een politiediploma niet kon worden gesteld zonder een landsbesluit, en dat de eerdere beslissing van de Gouverneur om de carrière van geïntimeerde aan te houden niet in stand kon blijven.

De Raad verklaarde het hoger beroep van de Gouverneur gegrond, vernietigde de uitspraak van het Gerecht voor zover deze het bezwaar van geïntimeerde tegen de aanhouding van zijn carrièreverloop gegrond verklaarde, en bevestigde de uitspraak voor het overige. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de Gouverneur te veroordelen in proceskosten, omdat er geen kosten waren die voor vergoeding in aanmerking kwamen.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP
IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
appellant,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen, werkzaam bij de directie Wetgeving en Juridische Zaken,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba van 29 mei 2017, zaaknummer GAZA-788/2016, ECLI:NL:OGAACMB:2017:28, in het geding tussen:
appellant
en
[geïntimeerde],
geïntimeerde,
procederende in persoon.

Procesverloop

Bij landsbesluit van 17 februari 2016 (Landsbesluit) heeft appellant geïntimeerde met ingang van 21 januari 2013 overgeplaatst van het Instituto di Alarma y Seguridad Aruba (IASA) naar het Korps Politie Aruba (KPA), hem ontheven uit de functie van medewerker Guarda Nos Costa (GNC) en geplaatst in de functie van medewerker Veiligheidszorg. Tevens is bij het Landsbesluit vastgelegd dat het carrièreverloop van geïntimeerde wordt aangehouden totdat hij het diploma M.B.O. Politieopleiding kwalificatie niveau 4 (Politiediploma) heeft behaald.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door geïntimeerde tegen het (laatste onderdeel van het) Landsbesluit gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het Landsbesluit vernietigd. Appellant is opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is bepaald.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld ter zitting van 24 augustus 2021. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Met ingang van 1 september 2011 is geïntimeerde, die werkzaam was bij de onder het IASA ressorterende afdeling GNC, bevorderd naar schaal 6, trede 7. Een volgende periodieke verhoging werd bepaald op 1 maart 2013.
1.2.
Op zijn verzoek is geïntimeerde in december 2012 toegelaten tot de opleiding medewerker Veiligheidszorg kwalificatie niveau II bij het KPA. Op 21 januari 2013 is hij feitelijk gestart bij het KPA. Met ingang van 1 maart 2013 is hem de periodieke verhoging naar schaal 6, trede 9 toegekend.
1.3.
Geïntimeerde heeft op 6 september 2013 de eed als politieambtenaar (agent in opleiding) afgelegd. Op 1 maart 2014 heeft hij het diploma medewerker Veiligheidszorg kwalificatie niveau II behaald. Met ingang van 1 januari 2015 is hem een aanstelling in vaste dienst verleend.
1.4.
Nadat hem per 1 maart 2015 niet een periodieke verhoging naar schaal 6,11 was toegekend, heeft geïntimeerde op 30 november 2015 het verzoek gedaan hem die verhoging alsnog toe te kennen. Geïntimeerde was van opvatting dat hem de aanspraak op deze verhoging en op verdere verhogingen tot het maximum van schaal 6 is toegezegd in de gesprekken die in 2012 hebben geleid tot zijn toelating tot de opleiding bij het KPA.
1.5.
Bij het door geïntimeerde op 8 maart 2016 ontvangen Landsbesluit heeft appellant de feitelijke situatie van geïntimeerde per 21 januari 2013 geformaliseerd. Daarbij is tevens vastgelegd dat het carrièreverloop van geïntimeerde wordt aangehouden totdat hij het Politiediploma heeft behaald ‘zodat zijn rechtspositie wordt aangepast conform die van zijn lichting’.
1.6.
Geïntimeerde heeft bezwaar gemaakt tegen het Landsbesluit voor zover daarbij zijn carrièreverloop is aangehouden en hem dus ten onrechte geen periodieke verhoging is toegekend naar schaal 6, trede 11 met ingang van 1 maart 2015 en hem evenmin latere verhogingen tot het maximum van schaal 6 zullen worden toegekend.
2. Het Gerecht heeft het door geïntimeerde tegen (dit onderdeel van) het Landsbesluit gemaakte bezwaar gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Het Gerecht heeft vastgesteld dat appellant aan de verdere periodieke verhogingen van bezoldiging van geïntimeerde een opleidingsvereiste heeft gekoppeld dat niet is vastgesteld bij landsbesluit houdende algemene maatregelen. Dat is in strijd met artikel 13, tweede lid van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma), waarin is bepaald dat ingeval ten aanzien van de bevordering ontwikkelings- en andere eisen moeten worden gesteld, zulks geschiedt bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
3. Appellant stelt in zijn (aanvullend) beroepschrift dat het Gerecht ten onrechte heeft beslist tot gegrondverklaring van het bezwaar tegen het bestreden onderdeel van het Landsbesluit en tot vernietiging van dat besluit.
3.1.
Naar de opvatting van appellant kwam geïntimeerde per 1 maart 2015 niet meer in aanmerking voor een periodieke verhoging omdat hij niet meer werkzaam was bij het IASA. Bij het KPA verdiende geïntimeerde al te veel in vergelijking met zijn lichting (agent, schaal P02). De met ingang van 1 maart 2013 toegekende periodiek berustte op een fout omdat de overplaatsing nog niet verwerkt was in het systeem van appellant.
3.2.
Appellant stelt dat hij de carrière van geïntimeerde niet heeft aangehouden omdat hij niet aan een opleidingsvereiste had voldaan. De aanhouding is gedaan omdat er sprake was van een scheve verhouding binnen het KPA omdat geïntimeerde met een hoger salaris binnenkwam dan de andere KPA-ambtenaren. Geïntimeerde was daarop gewezen en is niettemin overgestapt. Gelet op zijn opleiding en beperkte politie-ervaring zou geïntimeerde in de rang van agent (politieschaal P02) moeten worden geplaatst; maar daarbij zou hij er in bezoldiging erg op achteruitgaan. Om dit te voorkomen zou een inschaling als brigadier (politieschaal P04) nodig zijn maar daarvoor voldeed hij niet aan de aanstellings- en bevorderingseisen als gesteld in het Landsbesluit rechtspositie politie, bijlage A. Daarom is vastgelegd dat het carrièreverloop werd aangehouden.
4. Geïntimeerde heeft in zijn contramemorie gesteld dat hij bij de gesprekken over zijn overstap te horen had gekregen dat hij een hogere schaal genoot dan de collega’s van zijn lichting en dat hij niet in aanmerking zou komen voor schaal 7. Nimmer werd hem gezegd dat zijn bezoldiging zou worden bevroren. Hij kreeg dan ook wel de verhoging per 1 maart 2013.
4.1.
Geïntimeerde betwist niet dat er een scheve verhouding is tussen hem en andere ambtenaren van zijn lichting. Daarom begrijpt hij ook dat er geen benoeming heeft plaatsgevonden in een politierang. Hij wijst erop dat ook anderen zijn overgekomen naar het KPA zonder dat zij worden geplaatst in een PO-schaal. Hij heeft gewezen op [naam werknemer] die volgens de wettelijke regeling zijn periodieke verhogingen krijgt.
4.2.
Geïntimeerde stelt vast dat hij nimmer een slechte beoordeling heeft gehad en dat hij dus voldeed aan de eisen van artikel 18, eerste lid Lma om in aanmerking te komen voor periodieke verhogingen. Tot slot merkt geïntimeerde op dat hij nimmer akkoord ging met de eis van het bevoegde gezag dat hij geen periodieke verhogingen zou krijgen.
5. De Raad overweegt als volgt. Hij maakt daarbij onderscheid tussen de beslissing om geïntimeerde per 1 maart 2015 geen periodieke verhoging naar schaal 6, trede 11 toe te kennen en de beslissing om hem geen volgende verhogingen in schaal 6 toe te kennen.
5.1.
Geïntimeerde heeft op 1 april 2015 kunnen vaststellen dat zijn tot 1 maart 2015 toegekende bezoldiging naar schaal 6, trede 9 ongewijzigd is gebleven. Tegen de toen dus zijns inziens onjuiste handhaving van zijn oude bezoldiging, tegen de kennelijke weigering van appellant om tot toekenning van een periodieke verhoging tot schaal 6, trede 11 over te gaan, heeft geïntimeerde geen rechtsmiddel aangewend. Eerst op 30 november 2015 heeft geïntimeerde een verzoek aan appellant gedaan om hem de periodieke verhoging toe te kennen. Bij het hier aan de orde zijnde Landsbesluit is dat verzoek niet gehonoreerd.
5.2.
Die afwijzing moet voor de rechterlijke toetsing naar het oordeel van de Raad in de bijzondere omstandigheden van het geval op één lijn worden gesteld met een weigering terug te komen van die eerdere weigering. Geïntimeerde was immers op de door hem gewenste verhogingsdatum op de hoogte van zijn bezoldigingspositie en hij had kort nadien zijn verzoek bij appellant aan de orde kunnen stellen en tegen het uitblijven van een positieve beslissing een rechtsmiddel kunnen aanwenden. Hij heeft echter tot 30 november 2015 in de situatie berust.
5.3.
Een administratief orgaan als appellant is in het algemeen bevoegd een verzoek van een ambtenaar om van een eerder genomen beslissing terug te komen inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beslissing in volle omvang te heroverwegen. Indien het orgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid zijn eerdere beslissing handhaaft, kan een terzake gemaakt bezwaar echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijke beslissing. Een dergelijke wijze van toetsing zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het administratief recht. De rechter dient dan ook de oorspronkelijke beslissing tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het administratief orgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
5.4.
In lijn met het vorenstaande - zoals de Raad eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 24 februari 2021 (ECLI:NL:ORBAACM:2021:9) - had het Gerecht zich in dit geval dienen te beperken tot de vraag of aan het verzoek om toekenning van een periodieke verhoging per 1 maart 2015 nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden ten grondslag hebben gelegen. Nu zodanige nova - ten opzichte van de situatie waarin geïntimeerde heeft berust - niet naar voren zijn gekomen, had het Gerecht tot het oordeel moeten komen dat het bezwaar van geïntimeerde tegen het onthouden van een periodieke verhoging per 1 maart 2015 niet kan slagen.
5.5.
Met betrekking tot de beslissing van appellant om aan geïntimeerde ook in de periode nadien periodieke verhogingen tot het maximum van schaal 6 te onthouden, volgt de Raad het Gerecht in zijn overwegingen dat de in dit geval gestelde opleidingseis van het Politiediploma uitsluitend kon worden gesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen. Verwezen wordt naar artikel 13, eerste lid, Lma en - nu er geen bijzondere regeling is voor een ambtenaar als geïntimeerde - naar het daarop gebaseerde artikel 4 BrA. In het bij en krachtens dit artikel gestelde is van een bevorderingseis van het behaald hebben van het Politiediploma geen sprake. De door appellant aangehaalde korpsmededelingen zijn niet aan te merken als een landsbesluit, houdende algemene maatregelen. Aan dit gegeven kunnen de wellicht niet onredelijke beleidsopvattingen zoals naar voren gebracht door het hoofd Recherche Diensten, niet afdoen.
5.6.
Hieruit volgt dat de in het Landsbesluit vastgestelde beslissing betreffende de aanhouding van het carrièreverloop in rechte geen stand kan houden. Het Gerecht heeft het bezwaar daartegen terecht gegrond verklaard. Het hoger beroep tegen dit onderdeel van de aangevallen uitspraak is dus ongegrond zodat de aangevallen uitspraak in zoverre moet worden bevestigd.
6. Omdat van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken ziet de Raad geen aanleiding om appellant te veroordelen in proceskosten van geïntimeerde.

Beslissing

De Raad van Beroep:
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het bezwaar van geïntimeerde tegen het onthouden van een periodieke verhoging per 1 maart 2015 gegrond is verklaard en verklaart het bezwaar in zoverre alsnog ongegrond;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mrs. J. Sybesma en L.C. Hoefdraad, leden, en is in het openbaar uitgesproken op 8 september 2021.