ECLI:NL:ORBAACM:2021:64

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
AUA2018H00173
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • L.C. Hoefdraad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inkoop van pensioenrechten door ambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister van Financiën, Economische Zaken en Cultuur tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. De zaak betreft de inkoop van pensioenrechten door een ambtenaar, geïntimeerde, die sinds 1 april 2002 werkzaam is in de overheidsdienst. De Minister had een beschikking afgegeven waarin werd aangegeven hoe ambtenaren hun pensioenrechten konden inkopen, maar deze beschikking werd door het Gerecht vernietigd omdat deze niet door het bevoegde gezag was genomen. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de beschikking inderdaad onbevoegd was genomen. De Raad oordeelt dat de Minister, als vertegenwoordiger van het Land, bevoegd is om beslissingen te nemen over de inkoop van pensioenrechten. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van het Gerecht en verklaart het bezwaar van de geïntimeerde tegen de beschikking alsnog ongegrond. Tevens wordt de Minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de geïntimeerde in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de complexiteit van de regelgeving rondom de inkoop van pensioenrechten en de rol van de verschillende betrokken partijen.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN

VAN ARUBA

Uitspraak op het hoger beroep van:
DE MINISTER VAN FINANCIËN, ECONOMISCHE ZAKEN EN CULTUUR,
appellant,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman, werkzaam bij de directie Wetgeving en Juridische Zaken,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba van 31 juli 2018, zaaknummer GAZA AUA201800421, in het geding tussen:
[geïntimeerde],
wonend in Aruba,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R. P. Lee,
en
appellant.

Procesverloop

Bij brief van 7 november 2017 (Brief; hierna ook Beschikking) heeft appellant de aandacht van geïntimeerde gevraagd voor het feit dat de ministerraad op 15 juli 2016 heeft besloten op welke wijze werknemers van de overheid die reeds lang ambtenaren zijn, maar niet van een pensioenvoorziening genieten, hun pensioenrechten kunnen inkopen. In een bijlage bij de Brief is de berekening uiteengezet van het bedrag dat ingekocht dient te worden door geïntimeerde en het Land.
Geïntimeerde heeft tegen de Beschikking bezwaar gemaakt.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door geïntimeerde gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de Beschikking vernietigd; tevens is appellant veroordeeld in de proceskosten van geïntimeerde.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
De gemachtigde van geïntimeerde heeft bij e-mail van 24 augustus 2021 nog stukken ingezonden.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2021, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Geïntimeerde is in persoon verschenen met bijstand van haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Geïntimeerde, sinds 1 april 2002 werkzaam in overheidsdienst, is ingevolge het landsbesluit van 3 februari 2015, no. 39, sedert 1 januari 2015 ambtenaar in vaste dienst. Met ingang van die datum is zij ook als deelnemer opgenomen in het pensioenfonds van de Stichting Algemeen Pensioenfonds Aruba (APFA).
1.2.
Nadat de ministerraad in 2016 akkoord was gegaan met de mogelijkheid van inkoop van pensioenrechten van ambtenaren als geïntimeerde, met ingang van 1 januari 2012, heeft geïntimeerde de Beschikking ontvangen.
1.3.
Geïntimeerde heeft tegen de Beschikking bezwaar gemaakt omdat deze niet door het bevoegde gezag is genomen. Niet appellant was bevoegd, maar de Gouverneur. Verder meent geïntimeerde dat zij recht heeft om met terugwerkende kracht tot de datum van haar indiensttreding op 1 april 2002 in de mogelijkheid te worden gesteld haar pensioen in te kopen. Zij acht de beperking van de inkoopperiode tot de periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2015 ongemotiveerd.
1.4.
Geïntimeerde heeft het Gerecht verzocht haar bezwaar tegen de Beschikking gevoegd te behandelen met het bezwaarschrift dat zij op 10 maart 2015 (bij de Minister van Justitie) had ingediend tegen het onder 1.1 vermelde landsbesluit van 3 februari 2015.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het Gerecht niet toegekomen aan een inhoudelijk oordeel over het bezwaar tegen de Beschikking. Het Gerecht heeft overwogen dat ingevolge artikel 4, aanhef en onder b, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) voor de toepassing van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften onder het bevoegde gezag de Gouverneur moet worden verstaan. Het Gerecht overweegt dan ook dat een beslissing omtrent het inkopen van pensioenrechten door een ambtenaar aan de Gouverneur als bevoegd gezag is voorbehouden. Dat betekent dat de Beschikking onbevoegd is genomen en reeds op grond hiervan vernietigd dient te worden, aldus het Gerecht.
3. Appellant kan zich met die uitspraak niet verenigen. In zijn beroepschrift stelt hij dat de overweging over de Lma hier onjuist is. Met de inwerkingtreding van de Landsverordening privatisering APFA uit 2005 is zijns inziens de Gouverneur niet langer het bevoegd gezag voor wat betreft de inkoop van pensioenen. Ingevolgde artikel 3 van die landsverordening is appellant thans bevoegd gezag.
3.1.
Appellant heeft verder aanvankelijk het standpunt ingenomen dat er in de Beschikking slechts sprake is van een intentie van de werkgever van geïntimeerde om aan het APFA te verzoeken ten gunste van geïntimeerde pensioen in te kopen. Daarmee zou er geen sprake zijn van een voor bezwaar vatbare beslissing. Nader is gesteld dat de Beschikking de basis is voor de inhouding op de bezoldiging van geïntimeerde van haar bijdrage aan de inkoop van pensioenrechten. Daarmee is de Beschikking in zoverre op te vatten als een voor bezwaar vatbare beslissing.
4. Geïntimeerde is van opvatting dat er geen wettelijke grondslag is om haar aanspraak op het ter vrije keuze met terugwerkende kracht inkopen van haar pensioenrechten in te perken dan wel te verbieden. Op grond van de wet, te weten de Pensioenverordening Landsdienaren en het NPR2005, komt haar het recht toe om haar pensioenjaren in te kopen met terugwerkende kracht zonder enige beperking.
4.1.
De gemachtigde van geïntimeerde heeft uitvoerige betogen gehouden die ertoe strekken geïntimeerde in de gelegenheid te stellen over de jaren voorafgaand aan de bij de Beschikking vastgestelde inkoopperiode pensioenrechten in te kopen. In de kern gaat dat terug naar een in het verleden te situeren aanspraak van geïntimeerde op benoeming in pensioengerechtigde dienst.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1.
In dit geding is primair de vraag aan de orde of de Beschikking terecht is genomen door appellant en – voorafgaand – of de Beschikking kan worden aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beslissing. De Beschikking wordt inmiddels door appellant opgevat als grondslag voor de inhouding op de bezoldiging van geïntimeerde van bedragen voor de inkoop van pensioenrechten over de periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2015.
5.2.
De feitelijke gang van zaken betreffende de inkoop van pensioenrechten van geïntimeerde over die periode heeft gestalte gekregen in de maandelijkse inhouding op de bezoldiging van geïntimeerde over de periode van 1 januari 2018 tot 1 maart 2020.
5.3.
Bij onherroepelijke uitspraak van 14 december 2020, GAZA nr. AUA202000089, ECLI:NL:OGAACMB:2020:121, is de houdbaarheid in rechte vastgesteld van de juridische grondslag voor die inhoudingen en daarmee voor de effectuering van de inkoop van pensioenrechten van geïntimeerde over meergenoemde periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2015.
Uit het samenstel van bepalingen uit de Landsverordening privatisering APFA en het NPR2014 is in die uitspraak door het Gerecht afgeleid dat APFA op verzoek van appellant, namens het Land als werkgever, kan toestaan dat een groep deelnemers hun pensioen inkoopt. Er wordt gewag gemaakt van een instemming van het APFA met de mogelijkheid van inkoop van pensioenrechten over de periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2015 voor een groep ambtenaren (de zogenaamde witte vlek) waartoe geïntimeerde behoort. Kennelijk ligt daaraan een overeenstemming ten grondslag van het Land als werkgever en de vakbonden van overheidspersoneel.
5.4.
Hoewel de juridische constructie van de inkoop niet alleen complex is maar ook aanleiding kan geven tot vragen over het karakter van de hier door de overheid jegens een betrokken ambtenaar te nemen beslissingen, volgt de Raad, mede uit een oogpunt van toegankelijke rechtsbescherming, de lijn die is neergelegd in de uitspraak van 14 december 2020.
Waar appellant is aangewezen om namens het Land als werkgever op te treden, kan hij tevens worden aangemerkt als administratief orgaan dat bevoegd is jegens een ambtenaar als geïntimeerde een beslissing te nemen als hier in de Beschikking aan de orde.
5.5.
De aangevallen uitspraak, waarbij appellant niet bevoegd is geacht, moet dus worden vernietigd. In de omstandigheden van het geval, waar geïntimeerde zich kan vinden in de beslissing betreffende de periode van 2012 tot 2015, de enige periode die door het meergenoemde stelsel van wettelijke voorschriften en van afspraken tussen de overheid en vakbonden wordt bestreken, is er geen grond voor terugwijzing van de zaak naar het Gerecht. De Raad kan de zaak zelf afdoen: het bezwaar is ongegrond.
5.6.
Omdat - het zij hier herhaald - het vermelde samenstel van regels en afspraken slechts betrekking heeft op de jaren 2012 tot 2015, heeft de Beschikking geen betrekking op de door geïntimeerde gewenste verdergaande terugwerking van de inkoopperiode en behoefde die Beschikking daarop ook geen betrekking te hebben.
De eventuele aanspraak op verdere terugwerking van de mogelijkheid van inkoop van pensioenrechten is niet afhankelijk van meerbedoeld stelsel. Een in te stellen actie van geïntimeerde tegen bij voorbeeld het al dan niet onrechtmatig ontbreken van een eerdere benoeming in pensioengerechtigde dienst wordt door deze uitspraak van de Raad niet geblokkeerd.
5.7.
De Raad merkt ten overvloede op dat er geen uitspraak van het Gerecht voorligt die betrekking heeft op een bezwaarschrift tegen het landsbesluit van 3 februari 2015 zodat er van de door de gemachtigde van geïntimeerde gevraagde daarmee gevoegde behandeling geen sprake kan zijn.
6. De slotsom is dat bij de aangevallen uitspraak het bezwaar ten onrechte gegrond is verklaard. De uitspraak moet in zoverre worden vernietigd en het bezwaar moet alsnog ongegrond worden verklaard.
6.1.
Omdat de Brief aan duidelijkheid te wensen overlaat - er wordt aandacht gevraagd voor een besluit van de ministerraad “op welke wijze werknemers van de overheid ... hun pensioenrechten kunnen inkopen” en vervolgens is er de tekst: “Het volgende is ingestemd: de periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2015 wordt ingekocht ... waarbij de inkoop van het werknemersdeel wordt bekostigd door de individuele werknemer...” - komt het de Raad juist voor, zij het op andere gronden, dat het Gerecht appellant heeft veroordeeld in de proceskosten van geïntimeerde. In zoverre moet de aangevallen uitspraak in stand worden gelaten.
7. De Raad ziet in hetgeen hij heeft overwogen over het complexe stelsel van regelgeving en afspraken en over vragen die dit voor partijen oproept, aanleiding appellant te veroordelen in geïntimeerdes proceskosten in hoger beroep. Deze worden vastgesteld op Afl. 1.400,00.

Beslissing

De Raad:
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het bezwaar gegrond is verklaard en de Beschikking is vernietigd;
- verklaart het bezwaar tegen de Beschikking alsnog ongegrond;
- veroordeelt appellant tot betaling aan geïntimeerde van haar proceskosten in hoger beroep tot een bedrag van Afl. 1.400,00 (zegge: eenduizend en vierhonderd gulden) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter en mrs. J. Sybesma en L.C. Hoefdraad, leden, en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.