ECLI:NL:ORBAACM:2021:88

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
SXM2021H00087
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontslag van een ambtenaar na strafrechtelijke veroordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gouverneur van Sint Maarten tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Sint Maarten. De appellant, werkzaam als gevangenbewaarder, was sinds 15 oktober 1993 in dienst en kreeg op 9 mei 2016 de toegang tot zijn werk ontzegd in verband met een disciplinair onderzoek wegens vermeend plichtsverzuim. In december 2017 werd zijn salaris stopgezet, wat leidde tot een bezwaarschrift bij het Gerecht. Het Gerecht verklaarde het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk en het bezwaar tegen de salarisstopzetting werd op 5 december 2019 ingetrokken. De appellant was eerder veroordeeld voor verduistering, wat leidde tot zijn ontslag op 18 september 2018. Het Gerecht verklaarde het bezwaar van de appellant gegrond, maar de rechtsgevolgen van het ontslag bleven in stand. De appellant stelde dat de stopzetting van zijn salaris niet gerelateerd was aan het plichtsverzuim, maar aan een 'no work no pay' beleid na de orkaan Irma. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van het Gerecht, oordelend dat de gronden van de appellant in wezen herhalingen waren van eerdere argumenten en dat hij geen nieuwe redenen had aangevoerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN SINT MAARTEN
Uitspraak op het hoger beroep van:

[Appellant],

wonend in Sint Maarten,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Sint Maarten (Gerecht) van 7 juni 2021, SXM201901301 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
Appellant,
gemachtigde: W.J. Maria,
en

de Gouverneur van Sint Maarten,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. P.A.M. Brandon, advocaat.

Procesverloop

Appellant heeft op 5 juli 2021 hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft geen contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2.
Appellant is sinds 15 oktober 1993 werkzaam als gevangenbewaarder bij de Strafgevangenis en het Huis van Bewaring in Sint Maarten.
1.3.
Bij Landsbesluit van 9 mei 2016 is appellant per 16 april 2016 tot nader order de toegang tot zijn werk ontzegd in verband met een tegen hem ingesteld disciplinair onderzoek wegens vermeend plichtsverzuim.
1.4.
Vanaf december 2017 heeft geïntimeerde de salarisbetaling aan appellant stopgezet. Hiertegen heeft appellant op 28 februari 2019 een bezwaarschrift ingediend bij het Gerecht en het Gerecht tevens verzocht om toewijzing van een voorlopige voorziening. Het verzoek om een voorlopige voorziening heeft het Gerecht bij uitspraak van 17 april 2019 niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar tegen de stopzetting van de salarisbetaling heeft appellant op 5 december 2019 ingetrokken.
1.5.
Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten heeft appellant bij uitspraak van 25 januari 2017 veroordeeld, voor zover van belang, tot een vrijheidsstraf voor het plegen van verduistering.
1.6.
Bij Landsbesluit van 18 september 2018 (bestreden besluit) heeft geïntimeerde appellant met onmiddellijke ingang ontslagen onder verwijzing naar de strafrechtelijke veroordeling van appellant (toepassing van artikel 101, eerste lid, aanhef en onder d van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht).
1.7.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 9 april 2019 van het onder 1.4 genoemde verzoek om een voorlopige voorziening bij het Gerecht heeft appellant kennis genomen van het bestreden besluit. Hiertegen heeft appellant vervolgens bezwaar gemaakt bij het Gerecht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar gegrond verklaard, bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven en geïntimeerde veroordeeld in de proceskosten van appellant. Daartoe heeft het Gerecht, samengevat en voor zover van belang, het volgende overwogen. Appellant heeft zijn bezwaarschrift tegen het stopzetten van zijn salarisbetaling op 5 december 2019 ingetrokken, zodat dit besluit in rechte vaststaat. Het bezwaar van appellant dat hij nooit van het voornemen tot ontslag in kennis is gesteld en hij niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, slaagt. Het bestreden besluit is een belastend besluit waarbij geïntimeerde de betrokken belangen tegen elkaar dient af te wegen. Om tot een zorgvuldige besluitvorming te komen had geïntimeerde appellant moeten horen. Appellant kan echter in het kader van de onderhavige procedure alle omstandigheden naar voren brengen die hij relevant acht. De omstandigheid dat sprake is van een langdurig tijdsverloop tussen het geconstateerde plichtsverzuim en de strafrechtelijke veroordeling enerzijds en het bestreden besluit anderzijds leidt niet tot schending van het rechtszekerheidsbeginsel. Appellant heeft onvoldoende duidelijk kunnen maken dat hij de indruk had dat zijn strafrechtelijke veroordeling in januari 2017 zonder gevolgen zou blijven. Hiervan is ook niet gebleken. Appellant was vanaf 11 mei 2016 op de hoogte van de toegangsontzegging tot zijn werk en van het disciplinaire onderzoek op grond van vermeend plichtsverzuim. Zijn salaris is in december 2017 stopgezet en appellant heeft zijn werk niet meer hervat. Verder viel in het tijdsverloop een periode van enkele maanden waarbinnen Sint Maarten herstelde van de verwoesting van de orkaan Irma.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Daarbij heeft hij, samengevat, het volgende aangevoerd. Het stopzetten van zijn salaris hield verband met het ‘no work no pay’ beleid van het Land dat voor alle ambtenaren gold na de orkaan Irma en hing dus niet samen met het gestelde plichtsverzuim althans, appellant hoefde niet te begrijpen dat de stopzetting van zijn salaris met het plichtsverzuim te maken had. Verder is het niet aan appellant maar aan geïntimeerde om aan te tonen waarom het bestreden besluit zo laat na de strafrechtelijke veroordeling is genomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Het Gerecht is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich vinden in het oordeel van het Gerecht en in de overwegingen waarop dat oordeel rust. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. Wat appellant over de stopzetting van zijn salaris heeft aangevoerd, laat onverlet dat hij het bezwaar hiertegen heeft ingetrokken. Dat appellant daarbij, achteraf, van een onjuiste veronderstelling is uitgegaan, dient voor zijn rekening en risico te blijven. Verder heeft het Gerecht de bewijslast voor de oorzaak van het tijdsverloop tussen de strafrechtelijke veroordeling en het bestreden besluit niet bij appellant gelegd, zoals appellant lijkt te stellen, maar aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier naar voren komen beoordeeld of bij de appellant de indruk kon zijn gewekt dat het niet meer tot ontslag zou komen. De conclusie van het Gerecht dat dit niet het geval was heeft appellant niet kunnen ontkrachten, ook niet ter zitting van de Raad.
4.2.
De slotsom is dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. L.J.J. Rogier en
drs. P.J. Thijssen, leden, en in het openbaar uitgesproken te Curaçao op 9 december 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.