ECLI:NL:ORBAACM:2022:13

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
AUA2020H00177
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • J.P. Thijsen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van ontslag van politieambtenaar wegens gebruik en handel in drugs

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een politieambtenaar uit Aruba, die in eerste instantie door het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 9 november 2020 is ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. De appellant, vertegenwoordigd door mr. G.L. Griffith, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De GOUVERNEUR VAN ARUBA, vertegenwoordigd door mr. V.M. Emerencia, heeft de disciplinaire straf van ontslag opgelegd op basis van artikel 95 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft de zaak op 15 december 2021 behandeld.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die in strijd zijn met de integriteitseisen voor politieambtenaren, waaronder het gebruik van en de handel in drugs. De Raad oordeelt dat het Gerecht terecht heeft geoordeeld dat de disciplinaire straf van ontslag gerechtvaardigd is, gezien de ernst van de feiten en de verantwoordelijkheden die een politieambtenaar heeft. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de beslissing van het Gerecht te herzien, ondanks de argumenten van de appellant over zijn persoonlijke omstandigheden en de zwaarte van de opgelegde straf.

De Raad bevestigt de uitspraak van het Gerecht en stelt dat de overheid hoge eisen stelt aan de integriteit van haar ambtenaren, vooral in het geval van politieagenten. De Raad ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellant],
wonend in Aruba,
appellant,
gemachtigde: mr. G.L. Griffith,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba van 9 november 2020, zaaknummer GAZA AUA202001754,
in het geding tussen:
appellant
en
de GOUVERNEUR VAN ARUBA,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia, werkzaam bij de directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Bij kennisgeving van 9 juni 2020 (Kennisgeving) is appellant in kennis gesteld van het voornemen van geïntimeerde om hem met toepassing van artikel 95 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) de disciplinaire straf van ontslag op te leggen.
Het Gerecht heeft het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en heeft bij de aangevallen uitspraak bepaald dat aan appellant met ingang van de dag na dagtekening van de uitspraak de disciplinaire straf van ontslag wordt opgelegd.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 december 2021, waar appellant is verschenen bij zijn gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich daar doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2.
Appellant was als agent 1ste klas werkzaam bij het Korps Politie Aruba (KPA). Blijkens door hem afgelegde verklaringen heeft hij zich in de periode van begin 2017 tot in 2018 schuldig gemaakt aan als plichtsverzuim aan te merken gedragingen. De eerste onderzoeksresultaten hebben aanleiding gegeven tot een ontzegging van de toegang tot het werk en, met ingang van 13 augustus 2018, tot schorsing.
1.3.
Nadat appellant gebruik gemaakt had van de gelegenheid zich te verantwoorden, heeft geïntimeerde hem de Kennisgeving gestuurd waarbij aan appellant het voornemen is kenbaar gemaakt de straf van ontslag op te leggen.
1.4.
Geïntimeerde heeft vastgesteld dat appellant zich onder meer door buitensporig alcoholgebruik en het kopen en gebruiken van verdovende middelen schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim in de zin van artikel 82 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht. Met dit gedrag heeft appellant, naar het oordeel van geïntimeerde, een ernstig tekort aan plichts- en normbesef getoond. De overheid stelt hoge eisen aan de integriteit en betrouwbaarheid van haar landsdienaren. Volgens het KPA heeft appellant de grenzen van het toelaatbare overschreden waardoor er ernstige twijfels zijn gerezen ten aanzien van zijn integriteit en betrouwbaarheid. Een politieambtenaar heeft een voorbeeldfunctie die een bijzondere verantwoordelijkheid met zich meebrengt. Het verwijtbare handelen wordt appellant dus verzwaard aangerekend.
Geïntimeerde heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat appellant het als gevolg van een buitenechtelijke relatie persoonlijk moeilijk had, geen bijzondere omstandigheid is die aanleiding geeft om geen of een minder zware straf op te leggen.
2. Het Gerecht heeft bij de aangevallen uitspraak het bezwaar van appellant tegen de Kennisgeving ongegrond geacht. Het heeft vastgesteld dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan onder meer het onder 1.4 vermelde plichtsverzuim. Met het kopen en gebruiken van drugs heeft appellant gehandeld in strijd met de Landsverordening verdovende middelen. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad van 18 januari 2019, ECLI:NL:ORBAACM:2019:3, heeft het Gerecht overwogen dat van geïntimeerde - in het licht van de door de overheid gevoerde strijd tegen de productie en handel in verdovende middelen om de Arubaanse samenleving te beschermen tegen de sociale en economische gevolgen daarvan - niet kan worden verwacht te tolereren dat ambtenaren verboden middelen kopen en gebruiken. Dit geldt in het bijzonder voor politieambtenaren.
2.1.
Het Gerecht heeft erop gewezen dat het gebruiken van drugs een eigen verantwoordelijkheid is van appellant. Dat hij in zijn privéleven tegenvallers te verwerken krijgt, betreffen zaken waarmee appellant behoort te kunnen omgaan. Een politieagent dient over een zodanige persoonlijkheid te beschikken dat hij weet om te gaan met ingrijpende en minder ingrijpende gebeurtenissen in zijn leven zonder dat hij daarbij naar drugs grijpt. De functie van politieambtenaar waarbij de ambtenaar wapendragend is, verhoudt zich niet met het drugsgebruik.
3. Appellant heeft, onder herhaling van hetgeen hij in zijn bezwaarschrift en hetgeen hij ter zitting van het Gerecht heeft aangevoerd, in zijn beroepschrift gesteld dat de omstandigheden van dit geval in het kader van een zorgvuldige belangenafweging nimmer tot de zwaarste disciplinaire straf van ontslag mogen leiden. Ter zitting is zowel het bewijs van de verweten gedragingen als de ernst daarvan opnieuw betwist. Verder is naar voren gebracht dat het op de weg van geïntimeerde ligt om nader onderzoek te doen naar de toerekenbaarheid; daarbij is ook gewezen op de persoonlijke situatie van appellant destijds. Aandacht is gevraagd voor het feit dat in andere gevallen niet gegrepen is naar de zwaarste sanctie. Tot slot is gewezen op appellants belang bij het behouden van zijn baan en inkomen.
4. Geïntimeerde kan zich vinden in de aangevallen uitspraak. Hij heeft ter zitting een overzicht gegeven van gedragingen van appellant in de sfeer van gebruik van en handel in drugs. Hij heeft er opnieuw op gewezen dat de overheid niet kan tolereren dat ambtenaren zich daarmee inlaten. Hij acht het terecht dat het Gerecht tot de conclusie is gekomen dat het belang van geïntimeerde zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van appellant.
5. De Raad ziet in hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen dan het Gerecht bij zijn aangevallen uitspraak. De Raad verenigt zich met die uitspraak.
5.1.
In het overzicht van de aan appellant verweten gedragingen ziet de Raad een deugdelijke onderbouwing van het feit dat appellant zich meerdere malen heeft begeven in de sfeer van het gebruik van en de handel in drugs. Hetgeen namens appellant ter zitting nog is aangevoerd, kan aan de dragende motivering van aard en ernst van het begane plichtsverzuim in de bijzondere situatie van appellant als politieagent niet afdoen. Het beroep op de andere gevallen gaat niet op; daarvan is immers door appellant zelf gesteld dat het niet om gelijke gevallen gaat. Tot slot kan niet aan het KPA worden verweten dat het geen onderzoek heeft verricht naar de (on)toerekenbaarheid van het plichtsverzuim. Omdat in het dossier daarvoor aanknopingspunten ontbreken, had het op de weg van appellant zef gelegen daarvoor een (begin van) onderbouwing aan te dragen.
6. De slotsom is dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Raad van Beroep:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mr. J. Sybesma en drs. J.P. Thijsen, leden, en is in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2022.