ECLI:NL:ORBAACM:2022:44

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
AUA2020H00244
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • P.J. Thijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing bevorderingsvoorstel Gouverneur van Aruba

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een eerdere uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken. De Gouverneur had een bevorderingsvoorstel voor de geïntimeerde, die werkzaam is bij de Inspectie der invoerrechten en accijnzen, afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de geïntimeerde in de referteperiode zijn functie niet had vervuld, omdat hij was geschorst en de toegang tot het werk was ontzegd. Het Gerecht had echter geoordeeld dat de afwijzing onterecht was, omdat de inactiviteit van de geïntimeerde het gevolg was van onrechtmatig handelen van de Gouverneur. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het niet redelijk was om de gevolgen van de schorsing voor rekening van de geïntimeerde te laten komen. De Raad oordeelde dat, als de geïntimeerde zijn werkzaamheden had kunnen vervullen, er waarschijnlijk een positieve beoordeling over zijn functioneren beschikbaar zou zijn geweest op het moment van het bevorderingsvoorstel. De Raad veroordeelde de Gouverneur tot betaling van de proceskosten van de geïntimeerde in hoger beroep.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 4 mei 2022
Zaaknummer: AUA2019H00244

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
appellant,
gemachtigde: mr. Y.M.F. Kaarsbaan, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken.
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
18 november 2019, GAZA AUA201901141 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
[betrokkene],
wonende in Aruba,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
en
appellant.

Procesverloop

Bij besluit van appellant 31 januari 2019 (Besluit) is een voorstel om appellant te bevorderen naar hoofdkommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klas, schaal 9, afgewezen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellant tegen het Besluit gemaakte bezwaar gegrond verklaard.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2022, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Geïntimeerde is in persoon verschenen, met bijstand van zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Geïntimeerde is sedert 1992 werkzaam bij de Inspectie der invoerrechten en accijnzen van het huidige Departamento di Impuesto (DIMP). Met ingang van 1 mei 2013 bekleedde hij de rang van hoofdkommies, schaal 8, 5.
1.2.
Op 30 mei 2014 is geïntimeerde aangehouden op verdenking van overtreding van de Landsverordening verdovende middelen. Nadat dit op 10 juni 2014 bij appellant bekend was geworden, is aan geïntimeerde met ingang van 11 juni 2014 de toegang tot het werk ontzegd. Na aanvaarding van een transactie van Afl. 500,00 is de strafzaak op 23 augustus 2014 geseponeerd.
1.3.
Appellant heeft geïntimeerde bij besluit van 15 december 2014 geschorst tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging. Bij onherroepelijke uitspraak van het Gerecht van 17 augustus 2015 is het schorsingsbesluit vernietigd.
1.4.
Bij landsbesluit van 29 september 2015 is aan geïntimeerde de voorwaardelijke straf van ontslag opgelegd. Deze straf is - na een vernietiging door het Gerecht - bij uitspraak van de Raad van 18 januari 2019 in stand gelaten.
Na de oproep daartoe door de directeur DIMP is geïntimeerde op 1 december 2015 weer actief geworden. Omdat ook tijdens de non-activiteit periodieke verhogingen zijn toegekend, heeft geïntimeerde op 1 juli 2017 het maximum van zijn schaal bereikt.
1.5.
De directeur DIMP heeft op 9 april 2018 het voorstel gedaan - hierna verder bevorderingsvoorstel te noemen - geïntimeerde met ingang van 1 april 2018 te bevorderen naar de rang van hoofdkommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klas, schaal 9. Gewezen is op een voldoende beoordeling over de periode van 1 oktober 2017 tot 31 maart 2018.
1.6.
Appellant heeft het bevorderingsvoorstel bij het Besluit afgewezen. Daartoe is overwogen dat geïntimeerde van 11 juni 2014 tot en met 30 november 2015 aaneengesloten afwezig is geweest, wat ertoe geleid heeft dat geen oordeel kon worden gegeven omtrent het functioneren. Daardoor voldeed geïntimeerde niet aan de bevorderingseis van een gunstige beoordeling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar tegen het Besluit gegrond verklaard en het Besluit vernietigd. Aan appellant is opdracht gegeven binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak. Appellant is veroordeeld de proceskosten van geïntimeerde te vergoeden tot een bedrag van Afl. 700,00.
Het Gerecht heeft overwogen dat tijdens de periode van afwezigheid van geïntimeerde aan hem de periodieke verhogingen van de bezoldiging zijn toegekend en dat hij over de volgende periode positief is beoordeeld. Daarom kan niet gezegd worden dat geïntimeerde niet voldoet aan de vereiste dienstanciënniteit en gunstige beoordeling om te kunnen worden bevorderd.
3. Appellant heeft erop gewezen dat geïntimeerde niet voldeed aan de vereisten van vier jaar dienstanciënniteit. Hij was immers van 11 juni 2014 tot 1 december 2015 niet werkzaam als gevolg van een toegangsontzegging en schorsing. Over die periode was er dan ook geen beoordeling mogelijk. De overweging van het Gerecht over de periodieke verhogingen acht appellant onjuist, omdat de opgelegde schorsing vernietigd is.
3.1
Appellant stelt dat het Gerecht er ten onrechte van uitgaat dat hier sprake is van de vereiste gunstige beoordeling. Die betreft namelijk niet de hele in aanmerking te nemen periode, maar slechts de periode van 1 oktober 2017 tot 31 maart 2018.
3.2.
Appellant heeft er verder op gewezen dat in de rechtspraak een vertraging in de bevordering is aanvaard wanneer de ambtenaar niet werkzaam is geweest wegens arbeidsongeschiktheid. Appellant ziet niet in waarom dan in een geval als hier aan de orde, waar sprake is van inactiviteit als gevolg van toegangsontzegging en schorsing, een dergelijke vertraging niet zou worden geaccepteerd.
Tot slot verzoekt appellant een eventuele nietigheid voor gedekt te verklaren.
4. Geïntimeerde heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1.
De in geding zijnde afwijzing van het bevorderingsvoorstel vindt haar grondslag in het gegeven dat geïntimeerde in de periode van 11 juni 2014 tot 1 december 2015 zijn functie niet heeft vervuld. Hij was in eerste instantie afwezig omdat hem de toegang was ontzegd en vervolgens omdat hij geschorst is geweest; daarna volgde nog een korte periode voordat geïntimeerde zich terug meldde op zijn werk. Gelet op de omvang van de schorsing zal de Raad zich eerst en vooral richten op de periode van schorsing.
5.2.
De periode van schorsing liep van 15 december 2014 tot 29 september 2015. Als gevolg van de vernietiging van het schorsingsbesluit moet worden vastgesteld dat de inactiviteit in die periode is veroorzaakt door (onrechtmatig) toedoen van de kant van appellant. Het zou naar het oordeel van de Raad niet redelijk zijn de gevolgen daarvan, namelijk dat niet voldaan kon worden aan de eis van dienstanciënniteit en dat geen beoordeling opgemaakt kon worden van het functioneren van geïntimeerde, voor rekening van geïntimeerde te laten.
5.3.
De Raad acht het niet onaannemelijk dat, als het geïntimeerde mogelijk was geweest zijn werkzaamheden in de hier bedoelde periode te vervullen, op de datum van het bevorderingsvoorstel een voldoende beoordeling over het functioneren beschikbaar was geweest. Daarom lag een bevordering zoals door de dienstleiding was voorgesteld, in de rede.
De Raad volgt dus het oordeel en de beslissing van het Gerecht.
5.4.
De slotsom is dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad ziet hierin aanleiding de Gouverneur van Aruba te veroordelen in de proceskosten van geïntimeerde in hoger beroep tot een bedrag van Afl. 1.400,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De Raad:
bevestigt de aangevallen uitspraak;
veroordeelt de Gouverneur van Aruba tot betaling aan geïntimeerde van zijn proceskosten in hoger beroep tot een bedrag van Afl. 1.400,00 (eenduizend vierhonderd Arubaanse guldens) .
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mr. J. Sybesma en drs. P.J. Thijssen, leden, en is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022.