ECLI:NL:ORBAACM:2022:62

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
CUR2021H00135
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bezwaar tegen uitblijven benoemingsbesluit en salarisschaal

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport van Curaçao tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D.I. Doornbos, had op 30 oktober 2020 bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beschikking op haar verzoek van 15 oktober 2019 om een benoemingsbesluit met de overeengekomen salarisschaal. Het Gerecht had het bezwaar echter niet-ontvankelijk verklaard, wat de appellante niet kon accepteren.

De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft de zaak op 17 juni 2022 behandeld. Tijdens de zitting was de appellante aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en R.G. Römer van de Dienst Openbare Scholen. De Raad heeft overwogen dat het Gerecht ten onrechte had geconcludeerd dat het bezwaar niet-ontvankelijk was. Volgens de Raad volgt uit artikel 41, eerste lid, van de RAr dat een bezwaar dat binnen 30 dagen na de beslistermijn is ingediend, ontvankelijk is.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, het bezwaar van appellante ontvankelijk verklaard en de zaak terugverwezen naar het Gerecht voor verdere behandeling. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag van NAf 2.800, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaren en de juiste toepassing van de wettelijke beslistermijnen.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN CURAÇAO

Proces-verbaal

van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

[appellante]

wonende te Curaçao,
appellante,
gemachtigde: mr. D.I. Doornbos, advocaat
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht) van
1 februari 2021, CUR202004266 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellante
en

de Minister van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport,

(hierna: de minister),
gemachtigde: mr. J.G. Ricardo

Beslissing

De Raad van Beroep:
  • vernietigtde aangevallen uitspraak;
  • verklaarthet bezwaar ontvankelijk;
  • wijstde zaak
    terugnaar het Gerecht om verder behandeld te worden;
  • veroordeeltde minister tot betaling van de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag van NAf 2.800, -, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Procesverloop

Appellante heeft op 30 oktober 2020 bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beschikking op haar verzoek van 15 oktober 2019 om een benoemingsbesluit met de overeengekomen salarisschaal. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door R.G. Römer van de Dienst Openbare Scholen (DOS).
Zitting hadden mr. W.H. Bel, als voorzitter, en mr. J. Sybesma en mr. P. Klik als leden.

Overwegingen

Het Gerecht heeft onder verwijzing naar de vaste jurisprudentie terecht overwogen dat bij gebreke van een wettelijke beslistermijn een weigering om te beschikken ontstaat na verloop van een periode die ligt tussen de vier maanden en een jaar na het indienen van een verzoek om een beschikking. Het Gerecht heeft hieraan de conclusie verbonden dat appellante binnen een jaar bezwaar had moeten indienen tegen het uitblijven van de beschikking op haar verzoek. Daarmee heeft het Gerecht niet onderkend dat uit artikel 41, eerste lid, van de RAr volgt dat een bezwaar dat binnen 30 dagen na de beslistermijn is ingediend, ontvankelijk is. Dit betekent in het geval van appellante dat zij vanaf het ontstaan van de weigering om te beschikken, vastgesteld op 15 oktober 2020, tot uiterlijk 14 november 2020 bezwaar kon maken. Het op 30 oktober 2020 ingediende bezwaar was tijdig zodat het Gerecht het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
__________________________ ________________________
mr. W.H. Bel, voorzitter mr. M.F.G. Maes, griffier