ECLI:NL:ORBAACM:2022:64

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
CUR2021H00096
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen de weigering om te beslissen op een herzieningsverzoek voor pensioenuitkering

In deze zaak heeft appellante, een ambtenaar, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao, waarin haar bezwaar tegen de weigering om te beslissen op haar herzieningsverzoek niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellante had op 27 juni 2018 een verzoek ingediend om in aanmerking te komen voor een pensioenuitkering over de periode van 20 mei 1975 tot 1 december 1994. Na een afwijzing van dit verzoek heeft zij op 3 augustus 2018 een herzieningsverzoek ingediend. Op 2 maart 2020 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de weigering van de minister om op dit herzieningsverzoek te beslissen.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk is, omdat het meer dan 16 maanden na de indiening van het herzieningsverzoek was ingediend. Appellante stelde dat de minister op 3 februari 2020 had toegezegd dat er snel een beslissing zou volgen, maar het Gerecht vond deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar. In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe gronden aangevoerd die het Gerecht tot een ander oordeel hadden moeten brengen.

De Raad van Beroep heeft de overwegingen van het Gerecht onderschreven en bevestigd dat de minister gehouden blijft om een beslissing te nemen op het herzieningsverzoek van appellante, dat bijna vier jaar geleden was ingediend. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN CURAÇAO
Uitspraak op het hoger beroep van:

[Appellante]

wonende te Curaçao,
appellante,
gemachtigden: E.P. Kirindongo en S.D. Kwidama
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht) van 15 maart 2021, CUR202004330 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellante
en

de minister van Financiën,

(hierna: de minister),
gemachtigde: mr. J.G. Ricardo

Procesverloop

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld ter zitting van 16 juni 2022. Voor appellante zijn haar gemachtigden verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 27 juni 2018 heeft de minister het verzoek van appellante haar in aanmerking te brengen voor een pensioenuitkering over de periode van 20 mei 1975 tot 1 december 1994 afgewezen. Bij brief van 3 augustus 2018 heeft appellante de minister verzocht het besluit van 27 juni 2018 te herzien (herzieningsverzoek).
1.2.
Tegen de weigering om te beslissen op haar herzieningsverzoek heeft appellante op 2 maart 2020 bezwaar gemaakt bij het Gerecht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij heeft het Gerecht onder verwijzing naar de toepasselijke rechtspraak overwogen dat een weigering om te beslissen uiterlijk ontstaat na een jaar na het indienen van een verzoek om een beslissing. Ten tijde van de indiening van het bezwaar van appellante waren meer dan 16 maanden verstreken sinds zij het herzieningsverzoek had ingediend. De conclusie van het Gerecht is dat het bezwaar van appellante onredelijk laat is ingediend zodat dit niet-ontvankelijk moet worden verklaard. In de stelling van appellante dat de minister op 3 februari 2020 heeft toegezegd dat op korte termijn een beslissing zou volgen op het herzieningsverzoek heeft het Gerecht geen aanleiding gezien de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Ook op 3 februari 2020 was de beslistermijn al ruim overschreden.
3. Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom het Gerecht tot een ander oordeel had moeten komen. De Raad onderschrijft de overwegingen en het oordeel van het Gerecht, weergegeven in overweging 2, en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad voegt daar nog het volgende aan toe. De mogelijkheid van bezwaar tegen een zogeheten fictieve weigering is een door de RAr geboden procedureel middel om het bevoegde orgaan ertoe aan te zetten om een inhoudelijke beslissing te nemen op een aanvraag of, zoals hier aan de orde, verzoek. Dat een (gewezen) ambtenaar om soms begrijpelijke redenen niet tijdig van deze bezwaarmogelijkheid gebruik maakt, ontslaat het bevoegde orgaan niet van de plicht om alsnog een inhoudelijke beslissing te nemen. Zoals ook het Gerecht heeft overwogen, blijft de minister dus gehouden een beslissing te nemen op het al bijna vier jaar geleden ingediende herzieningsverzoek van appellante. De minister heeft dit echter nog steeds niet gedaan. Gelet op wat ter zitting is besproken, gaat de Raad er vanuit dat de gemachtigde van de minister zal bevorderen dat de minister nu voortvarend tot besluitvorming overgaat.
4.2.
De slotsom is dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad van Beroep
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. J. Sybesma en
mr. P. Klik, leden, uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.