ECLI:NL:ORBAACM:2022:73

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
AUA2020H00193
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van schriftelijke berisping aan ambtenaar wegens plichtsverzuim

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. De Gouverneur was eerder schriftelijk berispt vanwege plichtsverzuim, omdat hij in strijd met gemaakte afspraken een klant had binnengelaten in de kantoorruimte van het Departamento di Impuesto. De feiten zijn als volgt: op 12 april 2018 vond er een incident plaats tussen de Gouverneur en een klant, wat leidde tot een gesprek op 19 april 2018. In een brief van 25 mei 2018 werd de Gouverneur gewaarschuwd dat hij geen klanten in de kantoorruimte mocht toelaten. Op 18 oktober 2018 werd er echter een klacht ingediend over het feit dat hij dit toch had gedaan. De Gouverneur ontkende de beschuldigingen en stelde dat de deur van de kantoorruimte niet goed sloot, waardoor klanten zelf naar binnen konden gaan.

Het Gerecht verklaarde het bezwaar van de Gouverneur ongegrond en bevestigde de disciplinaire maatregel. De Gouverneur ging in hoger beroep, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de stukken voldoende bewijs boden voor het plichtsverzuim. De Raad concludeerde dat de Gouverneur meerdere keren was gewaarschuwd en dat hij niet had gehandeld zoals een goed ambtenaar betaamt. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De Raad oordeelde dat de Gouverneur verantwoordelijk was voor het toezicht op de kantoorruimte en dat hij had moeten ingrijpen, ongeacht de staat van de deur. De beslissing van de Raad werd openbaar uitgesproken op 27 juli 2022.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:

[APPELLANT],

wonende in Aruba,
appellant,
gemachtigde: mr. R.P. Lee, rechtsbijstandverlener,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van 23 november 2020, AUA201904140 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant,
en

de Gouverneur van Aruba,

verweerder,
gemachtigde: mr. K. Veekmans, werkzaam bij Departamento di Recurso Humano.

Procesverloop

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Verweerder heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2022. Appellant en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De gemachtigde van verweerder werd vergezeld door de voormalig leidinggevende van appellant, O.J. Maduro.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant was werkzaam als ambtenaar bij Departamento di Impuesto (DIMP). Op 12 april 2018 heeft zich een gebeurtenis voorgedaan tussen appellant en een klant. Naar aanleiding daarvan is er op 19 april 2018 een gesprek geweest tussen appellant, de chef Financiële Zaken en een personeelsfunctionaris. Bij brief van 25 mei 2018 heeft de directeur van DIMP vastgelegd dat met appellant onder meer is afgesproken dat hij geen klanten of kennissen mag binnenlaten in de kantoorruimte waar de nummerplaten worden opgeslagen. In die brief is aangegeven dat een disciplinaire procedure zal worden opgestart als appellant zich niet aan de gemaakte afspraken houdt.
1.2.
Op 18 oktober 2018 is er een klacht binnenkomen over het feit dat appellant een klant heeft binnengelaten en laten wachten in de kantoorruimte. Bij brief van 6 maart 2019 heeft verweerder aan appellant bericht dat hij zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Daartegen heeft appellant bij brief van 21 maart 2019 verweer gevoerd.
1.3.
Bij landsbesluit van 3 maart 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder appellant met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder a, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht de disciplinaire straf van schriftelijke berisping opgelegd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant zich niet heeft gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt en zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Appellant is meerdere malen gewaarschuwd over zijn gedrag en toch heeft hij tegen de gemaakte afspraken in gehandeld, aldus het bestreden besluit.
2. Het Gerecht heeft het door appellant tegen het bestreden besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Volgens het Gerecht blijkt uit de dossierstukken dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en kon appellant disciplinair worden gestraft. De opgelegde disciplinaire straf is niet onevenredig, aldus het Gerecht.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Hij voert aan dat hij zich niet goed kon verweren omdat hij niet wist op welke datum hij de verweten gedraging zou hebben begaan. Verder ontkent hij dat hij klanten toegang heeft gegeven tot de kantoorruimte. Volgens appellant hebben die klanten zichzelf toegang verschaft omdat de deur van de kantoorruimte niet goed sluit. Van appellant kan niet worden verlangd dat hij de deur de hele dag door in de gaten houdt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat het voor hem niet duidelijk was op welke datum hij de verweten gedraging zou hebben begaan. In de brief van 6 maart 2019, waarbij appellant in de gelegenheid is gesteld zich te verweren, is de datum van 18 oktober 2018 genoemd en daartegen heeft appellant zich blijkens zijn brief van 21 maart 2019 ook daadwerkelijk verweerd. Daaruit volgt niet dat appellant niet wist welke gedraging hem verweten werd. Daarnaast is in het bestreden landsbesluit opgenomen dat het plichtsverzuim zich in oktober 2018 afspeelde. Het betoog slaagt niet.
4.2.
De kern van het aan appellant verweten plichtsverzuim, zoals verweerder ook ter zitting heeft toegelicht, is dat appellant meerdere malen is gewaarschuwd over zijn gedrag, dat daar ook specifieke afspraken over zijn gemaakt en dat appellant desondanks tegen de gemaakte afspraken in heeft gehandeld door op 18 oktober 2018 opnieuw een klant binnen te laten en te laten wachten in de kantoorruimte waar de nummerplaten worden opgeslagen.
4.3.
De in het geding gebrachte stukken bieden voldoende grondslag voor het oordeel dat appellant zich aan bovengenoemde gedraging schuldig heeft gemaakt. Daarbij betrekt de Raad dat twee collega's van appellant, waaronder zijn voormalig leidinggevende, hebben verklaard dat hij, zoals appellant vaker doet, op 18 oktober 2018 een medewerker van een garagebedrijf in de kantoorruimte heeft binnengelaten en daar heeft laten wachten terwijl appellant de stukken afhandelde. Als het al zo zou zijn dat de deur van de kantoorruimte niet goed sluit en de klant zelf de kantoorruimte is binnengegaan, had het op de weg van appellant gelegen om bij zijn leidinggevende aan te kaarten dat hij zich door de slecht sluitende deur niet aan de gemaakte afspraken kon houden. Daarnaast had het op de weg van appellant gelegen om de klant weg te sturen. De klant was immers een medewerker van een garagebedrijf en appellant was als enige verantwoordelijk voor die klanten. Ook was appellant als coördinator verantwoordelijk voor de procedures en moest hij ervoor zorgen dat de deur gesloten bleef. De Raad volgt appellant daarom niet in zijn betoog dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het feit dat er een klant in de kantoorruimte aanwezig was. Het betoog slaagt niet.
5. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. J. Sybesma en mr. A.H.M. van de Leur, leden, en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.