In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, de Gouverneur van Aruba, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, waarin het bezwaar van de appellant tegen een disciplinaire maatregel niet-ontvankelijk was verklaard. De disciplinaire maatregel, opgelegd bij landsbesluit van 25 september 2020, betrof een gedeeltelijke inhouding van inkomen op basis van artikel 83 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht.
De Raad heeft vastgesteld dat het pro forma bezwaarschrift van de appellant geen concrete gronden bevatte, ondanks dat hij in de gelegenheid was gesteld om deze aan te vullen. De Raad oordeelde dat de verwijzing naar de verantwoording in het bestreden besluit niet voldeed aan de vereisten van artikel 44 van de Landsverordening. De appellant had niet voldoende onderbouwd waarom de weerlegging van zijn verantwoording onjuist of onvoldoende zou zijn. Hierdoor was het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard door het Gerecht.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De Raad besloot dat de verweerder geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van concrete gronden bij een bezwaarschrift in ambtenarenzaken.