4.3.De gouverneur verwijt [A] dat zij, kort gezegd:
Covid 19-regels heeft overtreden;
samen met anderen heeft afgesproken om zich dubieus ziek te melden voor de opkomende dienst;
aangifte heeft gedaan bij de Landsrecherche die niet op waarheid berust;
zich als leidinggevende na het incident bij Merlot Villas negatief heeft geuit op sociale media (Facebook) en tijdens haar interview met de pers;
zich meermalen zeer onbeschoft tegenover meerderen en/of ondergeschikten heeft gedragen.
a.
Overtreding Covid 19-regels
4.3.1.De gouverneur heeft aangevoerd dat [A] in strijd met de destijds van toepassing zijnde Covid 19-regels na haar dienst niet thuis is gebleven, maar een villa heeft gehuurd en daar, eveneens in strijd met de regels, een bijeenkomst met haar collega’s heeft georganiseerd.
4.3.2.In de bewuste periode was van toepassing de ministeriële regeling van 27 april 2020, AB 2020 no. 6 (Algemene regeling bestrijding COVID-19 XIV, hierna: regeling), ter uitvoering van artikel 16, eerste lid, van de Calamiteitenverordening, AB 1989 no. 51. Artikel 1 van de regeling bepaalt dat een ieder verplicht is in zijn woning of verblijfsgelegenheid te blijven, tenzij men daarbuiten dient te zijn voor de verrichting of afname van essentiële diensten en processen. Anders dan het Gerecht is de Raad van oordeel dat [A] in strijd met artikel 1 heeft gehandeld door in plaats van in haar woning te blijven zij naar de gehuurde villa is gegaan. Zoals in de titel van §1 van de regeling, waarin artikel 1 is opgenomen, tot uitdrukking is gebracht is de verplichting tot thuisblijven het uitgangspunt van de regeling. Gezien dit uitgangspunt moet artikel 1 aldus worden uitgelegd dat alleen in het geval men niet beschikt over een eigen woning, de verplichting bestaat om in een verblijfsgelegenheid te blijven. Dat het verblijf van [A] in de gehuurde villa geen verband hield met een essentiële dienst of proces, is niet in geschil. Het betoog van de gouverneur slaagt.
4.4.1.De gouverneur heeft, onder verwijzing naar verklaringen van verschillende ploegleden en [A] zelf, aangevoerd dat sprake is geweest van dubieuze ziekmeldingen door de hele ploeg, inclusief [A], die de dagdienst moest draaien op 30 april 2020. [A] wordt verweten dat zij met haar ploegleden heeft afgesproken om zich collectief ziek te melden dan wel als leidinggevende heeft nagelaten in te grijpen toen de ploegleden het plan hadden opgevat om als protestactie, uit onvrede over de leiding, zich collectief ziek te melden op de laatste dag als team. Dit levert plichtsverzuim op.
4.4.2.Tussen partijen is niet in geschil dat [A] zich tijdens de nacht van 29 op 30 april 2020 ziek heeft gemeld voor haar ingeroosterde dienst de volgende dag. Verder is niet in geschil dat de ploegleden zich hadden ziekgemeld. [A] heeft aangevoerd dat haar ziekmelding reëel was gezien het akkoord van de controlerend arts van de SVB op haar arbeidsongeschiktheid tot en met 7 mei 2020. De gouverneur heeft dit betoog niet aan de hand van concrete stukken weerlegd. Daarmee is het gestelde dubieuze karakter van de ziekmelding van [A] niet komen vast te staan. Verder blijkt uit de verklaringen van de ploegleden waarop de gouverneur heeft gewezen, dat alleen [B] en [C] tijdens hun eerste verhoren op 3 mei 2020 in het kader van het BIV-onderzoek hebben verklaard over de beweerdelijke betrokkenheid van [A] bij hun ziekmelding. [B] heeft verklaard: “Ik weet wel dat [A] aanwezig was en zij was ook mee eens met de gedachte om ziek voor de dagdienst te melden. Ik had niet gemerkt dat zij er tegen was”. [C] heeft over de reactie van [A] toen [C] haar doorgaf dat zij zich ziek zou melden, verklaard: “Ze reageerde door te zeggen dat zij zich dan ook ziek zou gaan melden”. Nu de verklaring van [B] niet eenduidig is en daarmee alleen de verklaring van [C] overblijft, is de Raad er onvoldoende van overtuigd dat [A] met haar ploegleden heeft afgesproken dat zij zich collectief zouden ziekmelden dan wel heeft nagelaten als leidinggevende in te grijpen. Het betoog van de gouverneur slaagt niet.
4.5.1.De gouverneur heeft aangevoerd dat [A] op 8 mei 2020 aangifte heeft gedaan tegen drie leidinggevenden van het DMT die niet strookte met de feiten. Van de door [A] gestelde vernieling bij Merlot Villas is immers niet gebleken en de desbetreffende leidinggevenden hebben toestemming gekregen om de tuin van de door [A] gehuurde villa te betreden. Met de aangifte heeft [A] de goede naam van het KPA in diskrediet gebracht. Dit levert plichtsverzuim op.
4.5.2.De door [A] gehuurde villa staat op een ommuurd resort, Merlot Villas, dat is afgesloten met een poort. Deze poort is alleen te openen met een toegangscode die aan de huurder van een villa op het resort wordt verstrekt. Het hele terrein van het resort, inclusief de daarop staande villa’s, betreft privé terrein dat toebehoort aan twee eigenaren. In het BIV-rapport is op basis van de door de drie leidinggevenden van het DMT afgelegde verklaringen opgenomen dat, nadat tevergeefs is geprobeerd om in contact te komen met de eigenaars of beheerder van Merlot Villas, een van de leidinggevenden over de buitenmuur van het resort is geklommen. Hij was daardoor in staat om de poort van binnen uit, hoewel mogelijk op slot, toch op een kleine kier te openen waardoor de andere twee leidinggevenden zich naar binnen konden wurmen. Reeds gelet hierop kan niet worden gezegd dat een aangifte wegens erf-/huisvredebreuk onterecht zou zijn. Dat er discussie bestaat over de vraag of de leidinggevenden al dan niet toestemming hadden om de tuin van de gehuurde villa te betreden, of er sprake was van vernieling en hoe de leidinggevenden [A] en de aanwezige ploegleden hebben bejegend, maakt niet dat op voorhand kan worden gesteld dat de aangifte wegens erf-/huisvredebreuk niet op waarheid berustte. Het betoog slaagt niet.
4.6.1.De gouverneur heeft aangevoerd dat [A] zich negatief heeft geuit op verschillende sociale media (waaronder Facebook) en tijdens haar interview met de pers. Zij heeft de pers een kopie van haar aangifte uitgereikt, waarmee zij negatieve reacties in de pers op sociale media heeft uitgelokt of kon voorzien waardoor het KPA in een kwaad daglicht werd gesteld. [A] heeft zich daarmee onfatsoenlijk en onprofessioneel opgesteld, wat plichtsverzuim oplevert.
4.6.2.Zoals [A] bij het Gerecht en ook ter zitting van de Raad onweersproken naar voren heeft gebracht, is haar naam na het incident negatief in het nieuws gekomen op zowel sociale media als in de kranten. Om die reden heeft zij gemeend op 8 mei 2020, na haar aangifte, de pers te woord te staan. De gemachtigde van [A] heeft daarbij ter zitting opgemerkt dat niet [A] maar zij toen het woord heeft gevoerd. Van negatieve uitingen van [A] op haar persoonlijke Facebook-account is niet gebleken. Het BIV-rapport bevat alleen afbeeldingen van berichten van ‘Awe mainta’ en ‘Diario TV Aruba’ op 8 mei 2020. Gelet hierop is het verwijt dat aan [A] wordt gemaakt, onvoldoende komen vast te staan om te kunnen spreken van plichtsverzuim. Zoals het Gerecht met juistheid heeft overwogen, is de omstandigheid dat het KPA mogelijk in een kwaad daglicht is komen te staan niet uitsluitend aan [A] te wijten.
4.7.1.De gouverneur heeft aangevoerd dat, anders dan het Gerecht heeft overwogen, het onbeschofte gedrag van [A] tegenover haar meerderen en/of ondergeschikten wel is genoemd in de oproepingsbrief van 17 februari 2021. [A] is over haar negatieve houding ook gehoord in diverse gesprekken. Daarvoor wordt verwezen naar het rapport van 8 mei 2020 over het algemeen functioneren van [A].
4.7.2.Zoals de gouverneur ook heeft erkend is het verwijt over het onbeschofte gedrag weliswaar genoemd in de oproepingsbrief, maar niet concreet onderbouwd. Het horen van [A], waarop de gouverneur doelt, is het gesprek dat het DMT op 15 april 2020 met [A] had, dus niet naar aanleiding van de oproepingsbrief. Bovendien zag dit gesprek uitsluitend op het incident op 25 maart 2020 waarbij [A] en een agent in opleiding waren betrokken. Verder blijkt uit de verantwoordingbrief van 7 maart 2021 die [A] in reactie op de oproepingsbrief aan de gouverneur heeft gestuurd, dat zij niet had begrepen dat het haar verweten onbeschofte gedrag zag op wat zich in maart 2020 had voorgedaan. Zij heeft zich hierover dan ook niet kunnen verantwoorden. Reeds op die grond staat artikel 84, eerste lid, van de Lma in de weg aan het opleggen van een straf voor dit verweten gedrag. Het betoog slaagt niet.