ECLI:NL:ORBAACM:2023:43

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
CUR2022H00200
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • L.C. Hoefdraad
  • M.A. Evertsz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een uitspraak in ambtenarenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Curaçao op 28 juni 2023 uitspraak gedaan op een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak. Verzoeker, die in deze procedure werd bijgestaan door zijn advocaat mr. B.L. Lie Atjam, had het verzoek ingediend naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van Beroep van 28 april 2022, waarin de Raad het verzoek om schadevergoeding had afgewezen en de Regering van Curaçao had veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoeker. Verzoeker stelde dat de Raad in zijn eerdere uitspraak een standpunt van hem ten onrechte had opgevoerd, wat hij als een misslag beschouwde. De Raad oordeelde echter dat alle argumenten en informatie die verzoeker had ingebracht tijdens de behandeling van het hoger beroep bekend waren bij de Raad. De Raad concludeerde dat niet was voldaan aan de vereisten voor herziening, aangezien er geen nieuwe omstandigheden waren die niet eerder bekend waren. De Raad verwees naar eerdere rechtspraak die bevestigde dat herziening niet bedoeld is om een geschil opnieuw te behandelen of om argumenten opnieuw naar voren te brengen. Uiteindelijk werd het verzoek om herziening afgewezen.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 28 juni 2023
Zaaknummer: CUR2022H00200

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN CURҪAO
Uitspraak op het verzoek om herziening van:
[Verzoeker],
wonende te Curaçao,
verzoeker,
gemachtigde: mr. B.L. Lie Atjam, advocaat,
betreffende de uitspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Curaçao (Raad) van 28 april 2022, nr. CUR2020H00140 (Uitspraak; ECLI:NL:ORBAACM:2022:34), in het geding tussen:
verzoeker
en
DE REGERING VAN CURAҪAO,
geïntimeerde (hierna: de Regering),
gemachtigde: mr. C.A. Peterson, advocaat.

Procesverloop

Verzoeker, destijds appellant, heeft bij de Raad hoger beroep ingesteld tegen de door het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht) op 9 april 2020 tussen partijen gegeven uitspraak met zaaknummer CUR201601309 (voorheen GAZ 2016/80841).
De Raad heeft bij zijn Uitspraak de evenvermelde uitspraak van het Gerecht bevestigd voor zover aangevochten. Hij heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en heeft de Regering in de proceskosten van verzoeker veroordeeld tot een bedrag van NAf 700,-.
Verzoeker heeft het verzoek gedaan de Uitspraak te herzien.
Het geding is behandeld ter zitting van 9 juni 2023. Verzoeker is in persoon verschenen, met bijstand van zijn gemachtigde en de Regering heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 135, eerste lid, van de Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (RAr) is ieder die partij was in een geding, bevoegd, binnen drie maanden nadat van enige omstandigheid als in het tweede lid bedoeld is gebleken, de herziening van een onherroepelijke of onherroepelijk geworden uitspraak te verzoeken. In het tweede lid is bepaald dat de herziening wordt verzocht op grond dat gebleken is van enige omstandigheid die bij de behandeling van het hoger beroep aan de Raad niet bekend was en die op zich zelf of in verband met andere feiten of omstandigheden ernstige twijfel doet ontstaan aan de juistheid van de uitspraak van de Raad.
2. Verzoeker stelt dat de Raad in overweging 4.2 in de Uitspraak waarvan hij thans herziening verzoekt, een standpunt van hem, verzoeker, ten onrechte heeft opgevoerd omdat hij dat nooit heeft aangevoerd. En dat moet dan zijns inziens gezien worden als een omstandigheid die bij de behandeling niet bekend was bij de Raad. Ter zitting heeft verzoeker dit een ‘fictie-novum’ genoemd.
2.1.
In die overweging 4.2 heeft de Raad gezegd: “Appellant heeft aangevoerd dat FUWASYS geen toereikende grondslag vormt voor zijn benoemingsbesluit met inschaling in schaal 13.”
2.2.
Het gaat en ging verzoeker niet om de toereikendheid van het Fuwasys voor de benoemings- en inschalingsbeslissing, maar om het bezwaar van hem tegen de waardering van de scores van de functiekenmerken op grond van het Fuwasys alsmede van het Fuwasysdocument ‘Interpretatie en Gebruik van de Fuwasys-kenmerken’ en het Revisieverzoek van de Brandweer, waarbij het moe(s)t gaan om de zogenaamde mensfunctie-waardering.
3. De Raad stelt in het onderhavige geding vast dat verzoeker in de talrijke bezwaar- en beroepschriften die hij in de loop der tijden heeft ingediend en die hebben geleid tot de Uitspraak waarvan nu herziening wordt verzocht, de door hem bedoelde opvattingen en stukken daarover onder de aandacht heeft gebracht en heeft besproken. Dit een en ander is ook ter kennis gekomen van de Raad bij de behandeling van het hoger beroep tegen de uitspraak van het Gerecht van 9 april 2020. Beide partijen hebben in hun hoger beroepschrift aan de Raad, respectievelijk contramemorie zeer uitvoerig de vele aspecten opnieuw onder de aandacht van de Raad gebracht. Ter zitting van 24 februari 2022 zijn veel van die punten in de pleitnotities en nadere pleidooien van partijen nogmaals onder de aandacht van de Raad gebracht.
3.1.
De door verzoeker betwiste passage in de overweging spoort niet met het vorenstaande. Die passage is ook niet in lijn met het verhandelde ter zitting van 22 februari 2022. Daar heeft de voorzitter, blijkens de zittingsaantekeningen, vastgesteld: “Op zich wordt het FUWASYS niet betwist maar de toepassing/interpretatie daarvan op een aantal kenmerken in de functie van appellant. Het gaat specifiek om de scores. Kenmerken waar een vier stond en waar een vijf behoort volgens appellant. Dat is in de kern waar het over gaat.“ Deze motiveringsklacht is ook in het vervolg van de overweging 4.2 in de Uitspraak verwoord.
3.2.
De Raad concludeert dan ook dat de meerbedoelde passage in overweging 4.2 als een misslag in de Uitspraak kan worden aangemerkt.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie de uitspraak van 30 mei 2017, ECLI:NL:ORBAACM:2017:7) biedt een bepaling als artikel 135, tweede lid, van de RAr geen grondslag voor herziening in het geval van een misslag van de Raad, of die nu de uitleg van het recht of de vaststelling van de feiten zou betreffen. Op grond van die bepaling kan uitsluitend een omstandigheid die de Raad niet bij zijn eerdere beoordeling heeft kunnen betrekken aanleiding vormen voor een herziening.
5. Nu moet worden vastgesteld dat bij de behandeling van het hoger beroep aan de Raad alle voor de beslechting van het geschil door verzoeker ingebrachte argumenten en informatie bekend waren, moet de Raad concluderen dat niet is voldaan aan het vereiste dat sprake is van een omstandigheid die bij de behandeling van het hoger beroep bij de Raad niet bekend was.
6. Dat de Raad volgens verzoeker met bepaalde informatie niets heeft gedaan, maakt dat niet anders. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie de uitspraak van 16 december 2020, ECLI:NL:ORBAACM:2020:31) is het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld om het geschil waarover is beslist bij de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, opnieuw aan de Raad voor te leggen. Herziening is ook niet bedoeld om een partij in de gelegenheid te stellen om argumenten die verzoeker in hoger beroep bij de Raad naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen, opnieuw of alsnog naar voren te brengen om zodoende het debat te heropenen.
4. De slotsom is dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.

Beslissing

De Raad van Beroep:
wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mrs. L.C. Hoefdraad en M.A. Evertsz, leden, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023.