ECLI:NL:ORBAACM:2023:68

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
AUA2022H00252
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.H. Bel
  • A.H.M. van de Leur
  • A.P. van der Pluijm-Vrede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inhouding salaris na arbeidsgeschiktheid en ongeoorloofd verzuim

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, werkzaam bij Bureau Guarda Nos Costa (GNC), die zich op 9 november 2021 ziek meldde met psychische klachten. Op 6 december 2021 werd zij arbeidsgeschikt verklaard, maar zij verscheen niet op haar werk. De minister van Justitie, Veiligheid en Integratie hield haar salaris in voor de maand december 2021, omdat zij ongeoorloofd afwezig zou zijn geweest. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba verklaarde het bezwaar gegrond voor de periode vóór 6 december 2021, maar niet voor de periode daarna. Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, stellende dat haar afwezigheid te wijten was aan haar werkgever, die haar niet had ingeroosterd.

De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken oordeelde dat appellante, na haar arbeidsgeschiktheidsverklaring, verplicht was om haar dienst te hervatten. De Raad stelde vast dat appellante niet voldoende had aangetoond dat haar afwezigheid gerechtvaardigd was. De gesprekken die zij had gevoerd met GNC waren pas na de inhouding van haar salaris en toonden niet aan dat zij tijdig actie had ondernomen om haar werk te hervatten. De Raad concludeerde dat appellante niet had voldaan aan haar verplichtingen en bevestigde de uitspraak van het Gerecht, waardoor de inhouding van haar salaris vanaf 6 december 2021 werd gehandhaafd. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)
Uitspraakdatum: 15 november 2023
Zaaknummer: AUA2022H00252

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA

Uitspraak

op het hoger beroep van:

[Appellante],

wonend in Aruba,
appellante (hierna: appellante),
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
17 oktober 2022, AUA20220348 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
Appellante
en

de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie,

geïntimeerde (hierna: de minister),
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia.

Procesverloop

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het geding is behandeld ter zitting van 25 oktober 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is werkzaam bij Bureau Guarda Nos Costa (GNC) in de functie van medewerker vreemdelingentoezicht. Op 9 november 2021 heeft appellante zich ziek gemeld met psychische klachten. Met ingang van 6 december 2021 is appellante arbeidsgeschikt verklaard, maar zij is niet verschenen op haar werk.
1.2.
Bij brief van 7 januari 2022 (bestreden beschikking) heeft de minister aan appellante bericht dat haar salaris in december 2021 is ingehouden, omdat zij die maand ongeoorloofd afwezig is geweest. Zij heeft zich niet gemeld bij de dienst noch bij de Sociale Verzekeringsbank en zij heeft zich niet gehouden aan het voor haar geldende dienstrooster. Appellante heeft tegen de bestreden beschikking bezwaar gemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar gegrond verklaard voor zover gericht tegen de inhouding van het salaris over de periode vóór 6 december 2021, bepaald dat de minister het salaris over deze periode uitbetaalt en de minister veroordeeld in de proceskosten van Appellante. Daartoe heeft het Gerecht, samengevat, het volgende overwogen. Appellante is na haar arbeidsgeschiktheidsverklaring op 6 december 2021 niet op het werk verschenen. Uit de stukken noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken van een rechtvaardiging daarvoor. De gevolgen van appellantes beslissing om zonder enige mededeling weg te blijven van het werk dienen dan ook voor haar rekening te komen.
3. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak voor wat betreft de inhouding van het salaris vanaf 6 december 2021. Appellante voert aan dat haar afwezigheid in die periode aan haar werkgever is te wijten. Het Gerecht is ten onrechte voorbij gegaan aan wat Appellante hierover ter zitting naar voren heeft gebracht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) ontvangt de ambtenaar over de tijd, gedurende welke hij in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn dienst te verrichten, geen bezoldiging.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante per 6 december 2021 arbeidsgeschikt is verklaard. Het geschil tussen partijen is beperkt tot het antwoord op de vraag of appellante vanaf 6 december 2021 ongeoorloofd afwezig is geweest van het werk.
4.3.
In het ambtenarenrecht geldt als uitgangspunt dat op de ambtenaar de verplichtingen rusten die voortvloeien uit de Lma. Als de arbeidsongeschikte ambtenaar weer arbeidsgeschikt wordt verklaard, moet hij zijn dienst hervatten. Als hij dat niet doet, ligt het op zijn weg aannemelijk te maken dat geen sprake is van ongeoorloofd verzuim.
4.4.
Appellante heeft aangevoerd dat geen sprake was van ongeoorloofd verzuim. Zij heeft diverse keren gebeld met GNC. Appellante verwijst hiervoor naar het overzicht van haar WhatsApp-gesprekken met GNC. Daarbij kreeg zij steeds te horen dat zij niet was ingeroosterd. Omdat zij niet te horen kreeg wat haar rooster was en op welke locatie zij dienst had, is zij niet naar het werk gekomen.
4.5.
Uit het overgelegde overzicht van de WhatsApp-gesprekken blijkt weliswaar van de telefoongesprekken van appellante met GNC, maar die dateren van 17 december 2021 toen het appellante duidelijk was geworden dat haar salaris over december niet was uitbetaald. Gelet op de op appellante rustende verplichting om het werk per 6 december 2021 te hervatten, had van haar mogen worden verwacht dat zij toen al concreet actie had ondernomen, bijvoorbeeld door zich, los van inroostering, fysiek te melden op het werk of een concreet verzoek in te dienen bij haar leidinggevende om te worden ingeroosterd. Van enige concrete pogingen tot werkhervatting is niet gebleken. Dit komt voor rekening van appellante. Het betoog van appellante dat zij een arbeidsconflict had met haar leidinggevende, wat daarvan ook zij, maakt het voorgaande niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad van Beroep
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. A.H.M. van de Leur, en
mr. A.P. van der Pluijm-Vrede, leden, uitgesproken in het openbaar op 15 november 2023 in aanwezigheid van de griffier.