ECLI:NL:ORBAACM:2023:73

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
BON2023H00018
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van inkomen van ambtenaar wegens ziekte en de rol van de bedrijfsarts

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 6 december 2023 uitspraak gedaan over de verlaging van het inkomen van een ambtenaar van politie, [betrokkene], die wegens ziekte was afwezig. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties had het salaris van [betrokkene] per 1 november 2022 verlaagd naar 90% van het vol inkomen op basis van artikel 64 van het Besluit rechtspositieregeling korps politie BES (Brkp). [Betrokkene] had hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een eerdere uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken die het bezwaar gegrond verklaarde en het besluit van de minister vernietigde.

De Raad bevestigde de uitspraak van het Gerecht en oordeelde dat de bedrijfsarts [betrokkene] per 2 november 2020 arbeidsgeschikt had verklaard. De Raad benadrukte dat het aan de bedrijfsarts is om te bepalen of een werknemer wegens ziekte ongeschikt is om zijn functie uit te oefenen. De Raad stelde vast dat [betrokkene] in de periode van 2 november 2020 tot 1 maart 2021 niet ongeschikt was voor zijn functie, ondanks de arbeidsgeschiktheidsverklaring. De minister had onvoldoende bewijs geleverd dat [betrokkene] niet volledig kon functioneren als barioregisseur, en de Raad oordeelde dat de dagen waarop [betrokkene] met toestemming van de minister werkzaamheden had verricht, niet als ziektedagen konden worden aangemerkt.

De Raad concludeerde dat de minister in de kosten van [betrokkene] moest worden veroordeeld tot een bedrag van USD 782,-. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor werkgevers om duidelijk te communiceren over de gevolgen van ziekte en arbeidsongeschiktheid, en de rol van de bedrijfsarts in deze beoordeling.

Uitspraak

Wet ambtenarenrechtspraak 1951 BES (War 1951 BES)

Uitspraakdatum: 6 december 2023
Zaaknummer: BON2023H00018

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

Uitspraak

op het hoger beroep van:

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

appellant (hierna: de minister),
gemachtigde: mr. T. Breugom, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Gerecht) van 6 april 2023, zaaknummer BON202300031 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
de minister
en

[Geïntimeerde],

wonend in Bonaire,
geïntimeerde, (hierna: [betrokkene],
gemachtigde: mr. B.L. Lie Atjam, advocaat.

Procesverloop

De minister heeft hoger beroep ingesteld.
[Betrokkene] heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft het hoger beroep behandeld op de zitting van 17 november 2023. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde die vergezeld werd door [A], leidinggevende bij het Korps Politie Caribisch Nederland (KPCN). [Betrokkene] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. [
[Betrokkene] is als ambtenaar van politie aangesteld bij de afdeling Basispolitiezorg van KPCN, in de functie van barioregisseur. Per 20 oktober 2020 is [betrokkene] ziekgemeld. Bij brief van 3 november 2022 (bestreden besluit) heeft de Korpschef KPCN [betrokkene] bericht dat zijn salaris, gelet op artikel 64 van het Besluit rechtspositieregeling korps politie BES (Brkp), per 1 november 2022 wordt verlaagd naar 90% van zijn vol inkomen. [Betrokkene] heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht, voor zover van belang, het bezwaar gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Daartoe heeft het Gerecht, samengevat, het volgende overwogen. Vaststaat dat [betrokkene] in de periode van 20 oktober 2020 tot en met 20 oktober 2022 niet aaneengesloten wegens ziekte afwezig is geweest op het werk. [Betrokkene] heeft hele dagen zijn reguliere werk uitgevoerd en geen aangepaste werkzaamheden. Zelfs als sprake was van aangepaste werkzaamheden, dan is gesteld noch gebleken dat hij dat zonder toestemming of medeweten van de minister heeft gedaan. De minister kan die werkdagen in redelijkheid niet als ziektedagen aanmerken. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat [betrokkene] gedurende deze periode gympen en burgerkleding aan had onder werktijd. Dit was namelijk met toestemming dan wel medeweten van de minister.
3. De minister heeft op de hierna te bespreken gronden hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Brkp geniet de ambtenaar van politie die uit hoofde van ziekte of ongeval verhinderd is zijn functie uit te oefenen, vrijstelling van dienst.
4.1.2.
Op grond van artikel 64, eerste lid, van de Brkp wordt de ambtenaar van politie die wegens ziekte of ongeval verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, vrijstelling van dienst wegens ziekte, bedoeld in artikel 44, verleend.
Op grond van het vierde lid, aanhef en onder a, heeft de ambtenaar van politie in vaste dienst gedurende de vrijstelling van dienst wegens ziekte aanspraak op een volle bezoldiging gedurende de eerste 24 maanden en 90% van zijn bezoldiging gedurende de daarop volgende twaalf maanden.
Op grond van het zesde lid wordt een opnieuw ingetreden verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte of ongeval voor het bepalen van de in het vierde lid genoemde termijn als een voortzetting van de vorige verhindering aangemerkt, tenzij die verhindering tot dienstverrichting zich voordoet nadat 30 kalenderdagen zijn verstreken sedert de ambtenaar van politie zijn werkzaamheden volledig heeft hervat.
4.1.3.
Op grond van artikel 66, eerste lid, aanhef en onder a, van de Brkp kan de ambtenaar van politie door de dienst aan een geneeskundig onderzoek worden onderworpen ter beoordeling van de vraag of sprake is van verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte of ongeval.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de bedrijfsarts [betrokkene] per 2 november 2020 arbeidsgeschikt heeft verklaard. Het geschil is beperkt tot het antwoord op de vraag of [betrokkene] in de periode van 2 november 2020 tot en met 1 maart 2021 (periode in geschil), ondanks de arbeidsgeschiktheidsverklaring, doorlopend ziek was als bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Brkp. In dat geval heeft de minister de periode in geschil terecht betrokken in de berekening van de 24 maanden als bedoeld in artikel 64, vierde lid, aanhef en onder a, van de Brkp.
4.3.
Gelet op het in 4.1.1 tot en met 4.1.3 weergegeven wettelijke kader is het oordeel over de vraag of sprake is van verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte voorbehouden aan de bedrijfsarts. Gelet op artikel 44 van de Brkp moet het dan gaan om de vaststelling dat de betrokkene op grond van ziekte ongeschikt is voor de uitoefening van zijn eigen functie. De Raad stelt vast dat de artikelen 64 en 66 van de Brkp van artikel 44 afwijkende bewoordingen bevatten voor de opgetreden verhindering door ziekte. Hierin ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat bij de toepassing van die bepalingen van een andere ongeschiktheidsnorm moet worden uitgegaan dan de in artikel 44 van de Brkp neergelegde norm. Het gaat dus om de ongeschiktheid wegens ziekte voor de eigen functie die aan de uitoefening ervan in de weg staat.
4.4.
De minister heeft, samengevat, aangevoerd dat de bedrijfsarts bij de arbeidsgeschiktheidsverklaring van [betrokkene] per 2 november 2020 onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat [betrokkene] in de praktijk niet volledig als barioregisseur kon functioneren. Zijn functie vereist namelijk dat [betrokkene] voor een groot deel van de dag zichtbaar en benaderbaar te voet in zijn bario Playa patrouilleert en in gesprek gaat met omwonenden en bedrijfseigenaren. [Betrokkene] gaf echter aan geen voetpatrouille te kunnen doen omdat hij last had van zijn voeten. Ook kon [betrokkene] het politie-uniform niet altijd dragen wat essentieel is voor de zichtbaarheid en herkenbaarheid bij het publiek. Onder die omstandigheden was [betrokkene] daarom gedurende de periode in geschil (nog steeds) ongeschikt voor zijn functie en was om die reden gen sprake van een opnieuw ingetreden verhindering als bedoeld in de vrijstellingsregeling.
4.5.
Vaststaat dat [betrokkene] na zijn arbeidsgeschiktheidsverklaring per 2 november 2020 pas op 2 maart 2021 opnieuw is ziekgemeld. In verband hiermee is [betrokkene] op 15 maart 2021 op consult geweest bij de bedrijfsarts. In het dagrapport heeft de bedrijfsarts daarover het volgende opgenomen:
“Uw medewerker heeft een chronische medische aandoening en de huidige behandeling is niet adequaat. Er kunnen aanvallen van enkele dagen optreden waarbij hij niet goed kan lopen. [..] Hij gaf aan met klachten toch naar het werk te gaan, maar bij een aanval kan hij niet goed lopen.Re-integratieadvies: aan de hand van mijn onderzoek is uw medewerker momenteel inzetbaar (met gymschoenen). Beperkingen: bij een aanval kan hij niet goed lopen.Er is overleg geweest met leidinggevende Mercelina. Onderzocht moet worden of een aangepaste schoen een oplossing is.”
4.6.
Uit het dagrapport blijkt niet dat de bedrijfsarts alsnog tot het oordeel komt dat [betrokkene] gedurende de periode in geschil wegens ziekte verhinderd was zijn werkzaamheden te verrichten. Ook in het in bezwaar overgelegde dagrapport van 26 januari 2023 komt de bedrijfsarts niet alsnog tot dat oordeel. Zijn conclusie is juist dat pas op 2 maart 2021 (opnieuw) sprake was van arbeidsongeschiktheid. Het betoog van de minister dat [betrokkene] niet volledig heeft kunnen functioneren zoals vereist voor een barioregisseur wordt evenmin onderbouwd aan de hand van een eerdere melding hierover bij de bedrijfsarts. Het is immers aan de bedrijfsarts om te bepalen of de gestelde beperkingen tot een gewijzigde ongeschiktheidsbeoordeling leiden. In het dagrapport wordt weliswaar melding gemaakt van een overleg met de leidinggevende van [betrokkene], maar de uitkomst hiervan was alleen maar dat onderzocht moest worden of een aangepaste schoen een oplossing is. Gelet hierop is niet komen vast te staan dat [betrokkene] in de periode in geschil op grond van ziekte ongeschikt was voor de uitoefening van zijn eigen functie. De beroepsgrond slaagt niet.
4.7.
De minister heeft verder betoogd, zo begrijpt de Raad, dat het Gerecht ten onrechte een toestemmingsvereiste heeft geïntroduceerd, waarvoor in de Brkp geen grondslag bestaat. Dit vereiste zou inhouden dat als een ambtenaar met toestemming of medeweten van zijn werkgever aangepaste werkzaamheden uitvoert, ongeacht de mate van arbeidsongeschiktheid, de dagen waarop dit gebeurt voor de toepassing van de vrijstellingsregeling in de Brkp niet als ziektedagen kunnen worden aangemerkt.
4.8.
De Raad overweegt dat het Gerecht tot uitdrukking heeft willen brengen dat als de werkgever, zoals in het geval van [betrokkene], toestaat dat een werknemer met aanpassingen zijn reguliere werkzaamheden hervat, de werkgever daarbij aan de werknemer kenbaar moet maken wat dit betekent voor de vrijstelling van dienst op grond van artikel 64, eerste lid, van de Brkp. Als de werkgever te kennen geeft dat de vrijstelling van dienst doorloopt omdat nog steeds sprake is van ziekte, kan de werknemer een afweging maken of hij al dan niet met aanpassingen de werkzaamheden zal verrichten. Zoals in 4.3 is overwogen is het niet aan de werkgever, maar aan de bedrijfsarts om te bepalen of de werknemer wegens ziekte ongeschikt is zijn functie uit te oefenen. Indien de bedrijfsarts van oordeel is dat de werknemer wegens ziekte ongeschikt is om te werken, is het ook aan de bedrijfsarts te oordelen of en, zo ja, in hoeverre de ongeschiktheid door aanpassingen kan worden weggenomen, wat dit betekent voor zijn ongeschiktheidsoordeel en daarover te communiceren met zowel werknemer als werkgever.
4.9.
De slotsom is dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Aanleiding bestaat de minister te veroordelen in de kosten van [betrokkene]. Deze worden begroot op USD 782,- (1 punt voor de contramemorie en 1 punt voor de zitting bij de Raad, USD 391,- per punt).

Beslissing

De Raad van Beroep
  • bevestigtde aangevallen uitspraak;
  • veroordeeltde minister in de vergoeding van de kosten van [betrokkene] tot een bedrag van USD 782,-, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende bijstand.
Deze uitspraak is gewezen door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. P. Klik en
mr. B. Nijland, leden, en uitgesproken in het openbaar op 6 december 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.