ECLI:NL:ORBAACM:2024:19

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
CUR2023H00222
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.H. Bel
  • P. Klik
  • A.P. van der Pluijm-Vrede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van ongeschiktheidsontslag van een ambtenaar na schietpartij

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een ongeschiktheidsontslag van een ambtenaar, appellant, die werkzaam was als observator bij de Veiligheidsdienst Curaçao (VDC). Appellant was sinds april 2008 in dienst en was belast met het verrichten van observaties op de luchthaven. In juli 2014 vond er een schietpartij plaats waarbij twee personen om het leven kwamen. Appellant had voorafgaand aan deze schietpartij informatie verstrekt aan een politieagent, die deze informatie vervolgens met de schutters deelde. Na deze gebeurtenis werd appellant niet meer op zijn werk toegelaten en in september 2021 verleende de regering hem ontslag op grond van ongeschiktheid voor zijn functie.

Appellant maakte bezwaar tegen het ontslag, maar het Gerecht in Ambtenarenzaken verklaarde dit bezwaar ongegrond. De regering had volgens het Gerecht aannemelijk gemaakt dat appellant niet over de benodigde eigenschappen en integriteit beschikte om zijn functie goed te vervullen. Appellant ging in hoger beroep, maar de Raad van Beroep oordeelde dat de gronden die appellant aanvoerde voornamelijk herhalingen waren van eerdere argumenten en dat hij geen nieuwe feiten had aangedragen die tot een ander oordeel hadden moeten leiden. De Raad onderschreef het oordeel van het Gerecht en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde.

De Raad benadrukte dat het feit dat appellant niet strafrechtelijk is vervolgd, niet relevant was voor de beoordeling van zijn ongeschiktheid. Ook het tijdsverloop tussen de schietpartij en het ontslagbesluit werd niet als relevant beschouwd, aangezien het hier ging om een ongeschiktheidsontslag en niet om een disciplinair ontslag. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN CURAÇAO

Uitspraak

op het hoger beroep van:

[Appellant]

wonende te Curaçao,
appellant (hierna: Appellant),
gemachtigde: mr. S.C. Larmonie, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht) van 5 juli 2023, CUR202103604 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant
en

de Regering van Curaçao

geïntimeerde (hierna: de regering),
gemachtigden: J.E.A. Beeldsnijder, hoofd Veiligheidsdienst en mr. M. Boyd, adjunct-hoofd Veiligheidsdienst.

Procesverloop

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken overgelegd en over en weer daarop gereageerd.
De Raad heeft de zaak behandeld op de zitting van 14 juni 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Tevens was J.C. Kolker, tolk, aanwezig.

Overwegingen

1. Voor de in deze zaak van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummer: ECLI:NL:OGAACMB:2023:70
.De Raad volstaat hier met het volgende.
1.1.
Appellant was vanaf april 2008 werkzaam als observator bij de Veiligheidsdienst Curaçao (VDC), afdeling Airport. Hij was in die functie belast met het verrichten van observaties op de luchthaven - en zo nodig op andere plekken - naar personen en/of groeperingen die mogelijk een bedreiging vormen voor de maatschappij en de democratische rechtsorde.
1.2.
Op 15 juli 2014 zijn op de luchthaven van Curaçao twee personen doodgeschoten. Over een van deze slachtoffers had appellant in de periode voorafgaande aan de schietpartij specifieke reisinformatie verstrekt aan een politieagent. Deze politieagent had geen speciale functie op de luchthaven en heeft, zoals later bleek, de van appellant ontvangen informatie gedeeld met de schutters van de schietpartij. In november 2014 heeft appellant de VDC ervan op de hoogte gesteld dat hij informatie over het slachtoffer aan de politieagent had verstrekt. Vanaf dat moment is het appellant niet meer toegestaan op zijn werk te verschijnen.
1.3.
Bij landsbesluit van 7 september 2021 heeft de regering appellant met toepassing van artikel 103, eerste lid, aanhef en onder f, van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (LMA) met ingang van 1 oktober 2021 ontslag verleend. Volgens de regering is appellant ongeschikt voor het uitoefenen van zijn functie van observator bij de VDC en ook om als ambtenaar in dienst van het Land Curaçao te werken (ontslagbesluit).
2.1.
Appellant heeft tegen het ontslagbesluit bezwaar gemaakt. Het Gerecht heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. Het Gerecht heeft overwogen dat de regering aannemelijk heeft gemaakt dat Appellant niet beschikt over de eigenschappen, mentaliteit en instelling die nodig zijn voor het op goede wijze vervullen van zijn functie als observator in het bijzonder maar ook als ambtenaar in het algemeen. Appellant had moeten weten dat hij informatie die hij uit hoofde van zijn functie kent geheim moet houden. Appellant heeft zijn geheimhoudingsplicht geschonden door zonder enig overleg en toestemming van zijn leidinggevende specifieke informatie over een derde gedurende een langere periode te verstrekken aan een politieagent zonder relevante functie. Het Gerecht acht het bovendien onbegrijpelijk en onacceptabel dat appellant niet direct op de avond van de dodelijke schietpartij op 15 juli 2014 maar pas vier maanden later bij de VDC heeft gemeld dat hij informatie over het slachtoffer heeft verstrekt aan de betrokken politieagent.
2.2.
Naar het oordeel van het Gerecht is het bieden van een verbeterkans in het geval van appellant niet zinvol. Gelet op de aard van de gedragingen van appellant en het daarbij getoonde gemis aan integriteit ontbreekt bij appellant de juiste grondhouding. Tot slot oordeelt het Gerecht dat in deze omstandigheden van de regering niet kan worden verwacht dat zij appellant binnen een andere functie bij de overheid plaatst. De regering kon dus overgaan tot het ongeschiktheidsontslag van appellant zonder herplaatsingsonderzoek.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant betwist dat hij ongeschikt is voor zijn functie als observator bij de VDC of als ambtenaar in het algemeen. Hij heeft nooit gedisfunctioneerd, beschikt over goede papieren en is ten onrechte zwartgemaakt. Appellant heeft volgens de toen gebruikelijke gang van zaken informatie aan een politieagent verstrekt. Deze agent heeft zonder dat appellant het wist of kon weten kwade bedoelingen gehad met de door appellant verstrekte informatie. Appellant heeft daarmee een inschattingsfout gemaakt en niet met opzet zijn geheimhoudingsplicht geschonden. Hij is ook niet strafrechtelijk vervolgd. Appellant zit al negen jaar onrechtmatig thuis zonder dat ooit een herplaatsingstraject van de grond is gekomen. Hij verzoekt alsnog om een aanstelling als ambtenaar.
4. De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn hoofdzakelijk een herhaling van de gronden die hij in bezwaar bij het Gerecht heeft aangevoerd. Appellant heeft geen wezenlijk nieuwe beroepsgronden naar voren gebracht of vermeld waarom het Gerecht tot een ander oordeel had moeten komen. De Raad onderschrijft het oordeel van het Gerecht en de overwegingen waarop dit oordeel rust en voegt hieraan nog het volgende toe.
4.1.1.
Appellant heeft op de zitting bij de Raad uiteen gezet hoe hij zijn functie van observator op de luchthaven uitoefende. Hieruit komt een beeld naar voren van een werknemer, die weinig tot geen contact had met zijn drie collega’s observatoren op de luchthaven, die zijn eigen werkwijze er op na hield en volstrekt geïsoleerd optrad. Gelet op de aard en inhoud van de functie van observator binnen de VDC is overleg en samenwerking echter van cruciaal belang voor een goede uitoefening van deze functie. Appellant heeft er bij het verstrekken van informatie aan de politieagent geen blijk van gegeven zich hiervan bewust te zijn of hiernaar te hebben gehandeld.
4.1.2.
Het gegeven dat appellant niet strafrechtelijk is vervolgd voor zijn betrokkenheid bij de schietpartij staat geheel los van zijn ontslag op de grond dat hij ongeschikt wordt geacht voor zijn functie bij de VDC en voor het ambtenaarschap in het algemeen.
4.1.3.
Appellant heeft nog aangevoerd dat de regering pas na bijna zeven jaar nadat in november 2014 duidelijk werd wat zijn aandeel was in de schietpartij, het ontslagbesluit heeft genomen. De Raad stelt voorop dat het hier gaat om een ongeschiktheidsontslag en niet om een disciplinair ontslag. Alleen bij de beoordeling van een disciplinair ontslag kan het door appellant bedoelde tijdsverloop, gelet op het rechtszekerheidsbeginsel, eventueel een rol spelen. Bovendien hebben de gemachtigden op de zitting bij de Raad uiteengezet dat het tijdsverloop is toe te schrijven aan verschillende factoren, zoals de impact van de schietpartij op de maatschappij in Curaçao en binnen de VDC zelf, de daarop volgende reorganisaties bij de VDC en de wisselende regeringen in die tijd. Tevens wijst de regering erop dat appellant vanaf november 2014 tot zijn ontslag per oktober 2021 zijn salaris heeft behouden zodat hij in die zin niet is benadeeld.
4.2.
De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De Raad van Beroep
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. P. Klik en mr. A.P van der Pluijm-Vrede, leden, en uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.