ECLI:NL:ORBAACM:2024:22

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
CUR2023H00350
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.H. Bel
  • P. Klik
  • A.P. van der Pluijm-Vrede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en uitvoering van rechterlijke uitspraken in ambtenarenzaken

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 28 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep van een geschil tussen [appellante] en de regering van Curaçao. De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding door [appellante] als gevolg van het nalaten van de regering om uitvoering te geven aan een eerdere uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao van 5 december 2022. In die uitspraak werd de regering opgedragen om binnen vier maanden een beslissing te nemen op het verzoek van [appellante] om een onkostenvergoeding voor haar opleiding tot immigratieambtenaar in Sint Maarten. De regering heeft echter geen uitvoering gegeven aan deze uitspraak, wat heeft geleid tot het indienen van bezwaar door [appellante].

Het Gerecht heeft het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard, omdat het niet kon vaststellen of en op welk bedrag [appellante] aanspraak maakte in verband met de onkostenvergoeding. [Appellante] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij betwistte dat haar verzoek alleen om vervangende schadevergoeding ging. De Raad heeft overwogen dat artikel 96 van de RAr een bijzondere voorziening biedt voor situaties waarin een bestuursorgaan geen of niet volledig uitvoering geeft aan een rechterlijke uitspraak. De Raad heeft vastgesteld dat de regering door het niet nakomen van de uitspraak van 5 december 2022 een inbreuk heeft gemaakt op het recht van [appellante] op een inhoudelijke behandeling van haar geschil.

De Raad heeft de schadevergoeding vastgesteld op NAf 1.500,-, ter compensatie van de immateriële schade die [appellante] heeft geleden door het verzuim van de regering. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en de regering veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding aan [appellante]. Tevens is [appellante] gewezen op de mogelijkheid om haar vordering met betrekking tot de niet vergoede opleidingskosten bij de civiele rechter aanhangig te maken.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN CURAÇAO

Uitspraak

op het hoger beroep van:

[APPELLANTE]

wonende te Curaçao,
appellante (hierna: [appellante]),
gemachtigde: D.W.O. [gemachtigde],
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht) van 23 november 2023, CUR202301239 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
[appellante]
en

de regering van Curaçao

geïntimeerde (hierna: de regering),
gemachtigden: mr. M.A. Faria en mr. S.I. Da Costa Gomez, advocaten.

Procesverloop

[appellante] heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op de zitting van 6 juni 2024. [Appellante] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De regering heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.
De Raad heeft de behandeling van de zaak op de zitting aangehouden tot 4 juli 2024 om partijen de gelegenheid te geven onderling tot een oplossing over hun geschil te komen. [Appellante] heeft de Raad na afloop van deze termijn bericht dat er geen contact tussen partijen is geweest en haar standpunt in deze zaak nog eens weergegeven. Van de regering heeft de Raad binnen de gegeven termijn geen enkele reactie ontvangen. De Raad heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. [
[Appellante] heeft in de periode van 2007 tot en met 2009 de opleiding tot immigratieambtenaar (nu: grensbewaker) bij het Korps Politie Curaçao (KPC) gevolgd. De tweede fase van deze opleiding heeft zij vanaf november 2008 gevolgd in Sint Maarten. [Appellante] heeft in december 2009 verzocht om een onkostenvergoeding in verband met de in Sint Maarten gevolgde opleiding. De toenmalige minister van Justitie heeft het verzoek van [appellante] op 1 september 2010 afgewezen. [appellante] heeft daarna meerdere keren verzocht om de afwijzing van haar verzoek te heroverwegen en/of haar verzoek alsnog in te willigen.
1.2.
Bij landsbesluit van 4 juli 2019 heeft de regering besloten [appellante] een
bedrag van NAf 19.530,- te restitueren in verband met de door haar betaalde verblijfs- en maaltijdkosten in Sint Maarten tijdens haar opleiding van november 2008 tot en met november 2009. Het bedrag is niet aan [appellante] uitbetaald.
1.3.
Bij landsbesluit van 13 november 2020 heeft de regering besloten het
landsbesluit van 4 juli 2019 in te trekken. Volgens de regering was er geen wettelijke basis voor de onkostenvergoeding. Het werd [appellante] destijds bij wijze van een gunst toegestaan een gedeelte van haar opleiding in Sint Maarten te volgen omdat deze toen niet in Curaçao werd gegeven. Zij ontving haar maandsalaris om haar onkosten te vergoeden en hoefde geen werkzaamheden te verrichten. Volgens de regering was de toekenning contra legem en was zij gehouden het landsbesluit van 4 juli 2019 te herroepen. Bovendien had [appellante] geen nieuwe feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan de regering moest terugkomen van het afwijzende besluit van 1 september 2010.
1.4. [
[Appellante] heeft tegen het besluit van 13 november 2020 bezwaar gemaakt.
Met de uitspraak van 5 december 2022, CUR202005056, heeft het Gerecht
dit bezwaar gegrond verklaard en het landbesluit van 13 november 2020 vernietigd. Volgens het Gerecht is niet buiten redelijke twijfel vast te stellen dat het landsbesluit van 4 juli 2019 onjuist was. Interne fouten van ambtenaren kunnen naar het oordeel van het Gerecht niet als motivering worden gebruikt om terug te komen op een eerder besluit. Het Gerecht heeft de regering opgedragen binnen vier maanden na de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het verzoek van [appellante] om een onkostenvergoeding.
1.5.
Omdat de regering geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van
het Gerecht van 5 december 2022, heeft [appellante] op 21 april 2023 bezwaar bij het Gerecht gemaakt. [Appellante] heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat haar een onkostenvergoeding inclusief rente tot een bedrag van in totaal NAf 26.730,- moet worden toegekend. [Appellante] verzoekt het Gerecht haar bezwaar gegrond te verklaren en de regering, onder oplegging van een dwangsom, op te dragen binnen twee weken een beslissing te nemen op haar verzoek.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het verzoek van [appellante] aangemerkt als een verzoek om vervangende schadevergoeding op grond van artikel 96 van de RAr. Het Gerecht heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Het Gerecht heeft daarbij overwogen dat het op grond van de uitspraak van 5 december 2022 niet kan vaststellen of en op welk bedrag [appellante] aanspraak maakt in verband met de door haar verzochte onkostenvergoeding. Daarom kan het Gerecht geen schadevergoeding op grond van artikel 96 van de RAr vaststellen.
3. [ Appellante] heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij betwist dat zij alleen heeft verzocht om een vervangende schadevergoeding, zoals het Gerecht heeft overwogen. Haar bezwaar zag erop om met toepassing van artikel 96 van de RAr de regering te dwingen uitvoering te geven aan de uitspraak van het Gerecht van 5 december 2022 en een beslissing te nemen. Het Gerecht had haar bezwaar gegrond moeten verklaren onder veroordeling van de regering tot betaling van een schadevergoeding.
4. De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.1.
Artikel 96 van de RAr biedt de bijzondere voorziening van bezwaar bij het Gerecht indien het bestuursorgaan aan een onherroepelijk geworden beslissing van het Gerecht of een uitspraak van de Raad, die niet op geld luidt, geen of niet volledig uitvoering geeft.
4.2.
Op grond van het derde lid van artikel 96 van de RAr veroordeelt het Gerecht het bestuursorgaan tot schadevergoeding en stelt, met inachtneming van alle omstandigheden, het bedrag van de schadevergoeding bij de beslissing vast indien het bezwaar gegrond wordt bevonden. Voor toekenning van schadevergoeding is slechts plaats, indien op grond van de niet uitgevoerde uitspraak met de nodige zekerheid kan worden vastgesteld wat de inhoud diende te zijn van de beslissing die verweerder heeft nagelaten te nemen. Eerst dan kan immers worden vastgesteld of het niet nakomen van de uitspraak van het Gerecht tot schade aan de zijde van klager heeft geleid en hoe groot die schade is.
4.3.
De door [appellante] aangevoerde grond dat het Gerecht haar bezwaar gegrond had moeten verklaren reeds omdat de regering geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van het Gerecht op 5 december 2022, slaagt niet. Uit deze uitspraak volgt namelijk dat de regering binnen vier maanden opnieuw op het verzoek van [appellante] om een onkostenvergoeding moest beslissen. Het Gerecht heeft daarbij niet bepaald wat de inhoud diende te zijn van de door de regering te nemen beslissing. Daarmee is niet komen vast te staan dat [appellante] recht heeft op de door haar verzochte onkostenvergoeding. Het Gerecht heeft de schade voor [appellante] als gevolg van het nalaten van de regering uitvoering te geven aan de uitspraak van 5 december 2022 dan ook niet kunnen vaststellen. In zoverre heeft het Gerecht het bezwaar van [appellante] terecht ongegrond verklaard.
4.4.
Niettemin ziet de Raad in dat de regering door vanaf 5 april 2023 tot de datum van deze uitspraak te weigeren gevolg te geven aan de rechterlijke opdracht, een inbreuk heeft gemaakt op het recht van [appellante] op een inhoudelijke behandeling door de rechter van haar geschil. In die situatie biedt artikel 96 van de RAr naar het oordeel van de Raad de grondslag om de frustratie en spanning als gevolg van het niet tijdig nakomen van de aan de regering gegeven rechterlijke opdracht op één lijn te stellen met voor vergoeding in aanmerking komende immateriële schade. Op deze wijze wordt bijgedragen aan de effectiviteit van het rechtsmiddel zoals neergelegd in artikel 96 van de RAr. Als maatstaf wordt de schade per verstreken half jaar dat de regering in verzuim is geweest, begroot op NAf 500,-. Het in dit geval toe te kennen bedrag is dan NAf 1.500,-.
5. Tot slot merkt de Raad ter voorlichting aan partijen nog op dat het [appellante] vrij staat de vordering, die zij meent op de regering te hebben in verband met de niet vergoede opleidingskosten in 2008/2009, bij de civiele rechter voor te leggen.
6. De Raad is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De Raad van Beroep:
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt de regering tot vergoeding van schade aan [appellante] tot een bedrag van NAf 1.500,-.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. P. Klik en mr. A.P van der Pluijm-Vrede, leden, uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.