4.2. [[Appellant] heeft in hoger beroep herhaald dat de besluitvorming niet voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid. Deze beroepsgrond slaagt.
4.2.1.Vaststaat dat de functie van hoofd bedrijfsvoering en control bij JCIN, zoals deze destijds bestond, een veeleisende functie was. De functie was nieuw en werd uitgeoefend in een te (re)organiseren werkomgeving, waarbij het leiding geven aan de afdeling en de meer strategische en adviestaken ten aanzien van control moesten worden gecombineerd met de feitelijke uitvoering van de control-werkzaamheden. De control-werkzaamheden zagen op de totale managementverantwoordelijkheid van de directeur. [Appellant] kwam bij de sollicitatieprocedure, gelet op zijn ervaring in zowel leidinggevende als controller-functies, als geschikte kandidaat naar voren.
4.2.2.Tijdens de beoordeling van [appellant] in december 2019 was de minister tevreden over zijn functioneren in het eerste jaar. [Appellant] behaalde met 63 punten, de C-score die staat voor ‘voldoende’, 1 punt te weinig voor de D-score die staat voor ‘meer dan voldoende’. De beoordeling was voor de minister aanleiding [appellant] in vaste dienst aan te nemen. Er waren wel wat aandachtspunten voor het functioneren van [appellant], zoals vermeld op het beoordelingsformulier. Die zagen op een verdere ontwikkeling van zijn positie als afdelingshoofd en, kort gezegd, een betere communicatie.
4.2.3.In februari 2021, zo heeft de minister op de zitting nader toegelicht, bleek de situatie op het werkgebied van [appellant] niet meer houdbaar. Dat lag volgens de minister vooral aan het feit dat [appellant] zich in onvoldoende mate wist te positioneren als afdelingshoofd. Concrete resultaten op meerdere gebieden die onder de verantwoordelijkheid van [appellant] vielen, bleven uit. Van medewerkers, ketenpartners en het managementteam (MT) kwamen geluiden dat [appellant] niet de sturing, output en visie leverde die nodig was voor het goed laten functioneren van zijn afdeling.
4.2.4.Vervolgens, zo stelt de Raad vast, heeft de directeur al in februari 2021 de conclusie getrokken dat de functie voor [appellant] te zwaar was. Hij bleef onder het te verwachten niveau presteren en een verbeterkans was niet zinvol. In de gesprekken met [appellant] op 12 en 17 februari 2021, waarvan niet ondertekende verslagen zijn opgemaakt, hebben de directeur en de betrokken HR-medewerker [appellant] meegedeeld dat er geen positieve ontwikkeling in zijn functioneren is geconstateerd en dat er ook geen vertrouwen meer is dat hij de functie naar behoren zal kunnen uitoefenen. [Appellant] is aangespoord om zijn taken neer te leggen en geadviseerd om zich alleen nog bezig te houden met projecten. [Appellant] heeft zich, zoals uit de stukken is op te maken, overvallen gevoeld door de kritiek op zijn functioneren en herkende zich er niet in. Op 3 mei 2021 is de onder 1.5 vermelde beoordeling opgemaakt. Daarin is de forse kritiek op het functioneren van [appellant] terug te vinden. Er zijn hem slechts 22 beoordelingspunten toegekend, die staan voor ‘niet acceptabel’ functioneren, terwijl zijn functioneren in december 2019 nog was gewaardeerd als ‘voldoende’ (63 punten).
4.2.5.Gelet op de grote terugval in de beoordeling van [appellant] ten opzichte van de beoordeling in december 2019, rekent de Raad het de minister aan dat in de periode van december 2019 tot februari 2021 geen enkel schriftelijk verslag is opgemaakt van de gesprekken met [appellant] over zijn functioneren en de daarbij gemaakte afspraken. Weliswaar heeft de minister aangevoerd dat in de tweewekelijkse overleggen van het MT de voortgang in het werk van de afdeling van [appellant] aan de orde kwam, maar enige schriftelijke verslaglegging van deze overleggen, waaruit het niet naar behoren functioneren van [appellant] en de daarover met hem gemaakte afspraken blijken, ontbreekt. Daardoor is onvoldoende komen vast te staan wanneer met [appellant] is gesproken over zijn functioneren, wat daarbij is besproken en welke concrete verbeterafspraken met hem zijn gemaakt.
4.2.6.Uit 4.2.5 volgt dat de minister het ontslagbesluit in strijd met de in acht te nemen zorgvuldigheid heeft voorbereid. Het Gerecht heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover hierin het bezwaar tegen het ontslagbesluit ongegrond is verklaard, en het ontslagbesluit moeten worden vernietigd. Met het oog op een definitieve beslechting van het geschil, zal de Raad hierna beoordelen of de nietigheid van het ontslagbesluit voor gedekt kan worden verklaard.