ECLI:NL:ORBAACM:2025:10

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
CUR2024H00165
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.H. Bel
  • A.P. van der Pluijm-Vrede
  • M. Evertsz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om herziening bevorderingsbesluit in ambtenarenrecht

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao, waarin zijn bezwaar tegen een eerder bevorderingsbesluit werd afgewezen. Het bevorderingsbesluit, genomen op 7 april 2015, leidde tot een salarisverhoging per 1 juni 2014. In 2016 werd er een structurele salarisverhoging doorgevoerd, maar [appellant] maakte bezwaar tegen de uitvoering van deze verhoging. Het Gerecht verklaarde zijn bezwaar niet-ontvankelijk, waarop [appellant] geen hoger beroep instelde. In 2021 verzocht hij de minister van Financiën om zijn rechtspositie te herzien, maar dit verzoek werd afgewezen omdat het als herhaald werd beschouwd. Het Gerecht verklaarde het bezwaar gegrond, maar handhaafde de rechtsgevolgen van het bestreden besluit. In hoger beroep betoogde [appellant] dat er geen juridische grondslag was voor de salarisverhoging met terugwerkende kracht. De Raad van Beroep oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. Het hoger beroep werd verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Regeling Ambtenarenrechtspraak (RAr)

Uitspraakdatum: 23 april 2025
Zaaknummer: CUR2024H00165

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN CURACAO

Uitspraak

op het hoger beroep van:

[Appellant],

appellant (hierna: [appellant]),
gemachtigde: mr. B.L. Lie Atjam, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht) van
10 juni 2024, zaaknummer CUR202301296 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Appellant]
en

de Regering van Curaçao,

geïntimeerde (hierna: de regering),
gemachtigde: mr. J.G. Ricardo.

Procesverloop

[Appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
De regering heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft het hoger beroep behandeld op de zitting van 27 maart 2025. [Appellant] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De regering heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. [
[Appellant] is werkzaam bij de Landsontvanger, ressorterend onder het ministerie van Financiën. Bij landsbesluit van 7 april 2015 (bevorderingsbesluit) is [appellant] per 1 juni 2014 bevorderd van medewerker Invordering (schaal 8, trede 11) naar senior medewerker Invordering (schaal 10, trede 4).
1.2.
De Raad van Ministers heeft op 9 maart 2016 besloten om het salaris van de medewerkers bij de Landsontvanger structureel te verhogen door middel van een horizontale schaalverschuiving plus twee loontreden. In het geval van [appellant] is deze beslissing uitgevoerd met het landsbesluit van 11 mei 2016. Daarbij is zijn salaris per 1 januari 2014 verhoogd naar schaal 9, trede 11, per 1 juni 2014 naar schaal 10, trede 6, en per 1 januari 2015 naar schaal 10, trede 7.
1.3.
Tegen het landsbesluit van 11 mei 2016 heeft [appellant] bezwaar gemaakt, eerst bij de regering en bij het ongegrond verklaren van zijn bezwaar door de regering bij het Gerecht. Bij uitspraak van 18 maart 2020 heeft het Gerecht dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen heeft [appellant] geen hoger beroep ingesteld.
1.4.
Op 28 januari 2021 heeft [appellant] de minister van Financiën (minister) verzocht zijn rechtspositie met ingang van 1 juni 2014 te herzien en hem per die datum, gelijk aan zijn collega’s, in te schalen in schaal 11. Dit verzoek heeft hij herhaald op 1 september 2021.
1.5.
Bij brief van 3 april 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het verzoek van [appellant] afgewezen. Aan de afwijzing heeft de minister ten grondslag gelegd dat het een herhaald verzoek is. Het Gerecht heeft zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en de zaak werd als gevolg hiervan als afgedaan beschouwd. Er zijn geen redenen om in te gaan op het herhaalde verzoek.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht, voor zover van belang, het bezwaar weliswaar gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Het verzoek is een verzoek om terug te komen van het landsbesluit van 11 mei 2016 dat in rechte vaststaat. De regering handhaaft dit besluit. Het bezwaar hiertegen kan niet de weg openen naar een debat over dit oorspronkelijke, in rechte vaststaande besluit. Het Gerecht dient dit besluit dan ook tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of de regering daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Hiervan is het Gerecht echter niet gebleken.
3. In hoger beroep heeft [appellant], zakelijk weergegeven, betoogd dat er, zoals in de brief van 3 april 2023 werd aangegeven, geen juridische grondslag was voor de toepassing van de salarisverhoging met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014. Gelet op de beslissing van de Raad van Ministers in maart 2016 had het in 2015 genomen bevorderingsbesluit moeten worden herzien naar een inschaling in schaal 11 per 1 juni 2014. Ook andere senior medewerkers zijn naar schaal 11 gegaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het Gerecht heeft met juistheid overwogen dat het zich in deze zaak dient te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Volgens vaste rechtspraak van de Raad worden onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Van zulke feiten of omstandigheden is de Raad niet gebleken. Wat [appellant] aanvoert zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden, maar argumenten die hij had kunnen aanvoeren in bezwaar tegen het eerdere landsbesluit van 11 mei 2016.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad van Beroep
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gewezen door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. A.P. van der Pluijm-Vrede en mr. M. Evertsz, leden, en uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.