In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 23 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep van een eerdere beslissing van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao. De appellant, de Regering van Curaçao, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht van 19 augustus 2024, waarin het bezwaar van de appellant ongegrond werd verklaard. De appellant had verzocht om zijn rechtspositie te herzien en benoeming tot hoofd Wijkbureau of een gelijkwaardige functie in schaal 13p. Het Gerecht had eerder de regering opgedragen om binnen vier maanden op dit verzoek te beslissen, maar de regering heeft dit niet tijdig gedaan. De Raad heeft vastgesteld dat het Gerecht terecht het bezwaar ongegrond heeft verklaard, omdat er geen grondslag was voor een nieuwe opdracht aan de regering om te beslissen op het verzoek van de appellant. De Raad heeft echter wel immateriële schadevergoeding toegekend aan de appellant, omdat de regering inbreuk heeft gemaakt op het recht van de appellant op een inhoudelijke beslissing. De Raad heeft de schadevergoeding vastgesteld op Cg 1.500,-, ter compensatie van de frustratie en spanning die is ontstaan door het niet tijdig nakomen van de rechterlijke opdracht. De uitspraak van het Gerecht is bevestigd, en de regering is veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding.