ECLI:NL:ORBAACM:2025:11

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
CUR2024H00222
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.H. Bel
  • A.P. van der Pluijm-Vrede
  • M. Evertsz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet nakomen rechterlijke opdracht door de regering van Curaçao met betrekking tot rechtspositie van appellant

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 23 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep van een eerdere beslissing van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao. De appellant, de Regering van Curaçao, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht van 19 augustus 2024, waarin het bezwaar van de appellant ongegrond werd verklaard. De appellant had verzocht om zijn rechtspositie te herzien en benoeming tot hoofd Wijkbureau of een gelijkwaardige functie in schaal 13p. Het Gerecht had eerder de regering opgedragen om binnen vier maanden op dit verzoek te beslissen, maar de regering heeft dit niet tijdig gedaan. De Raad heeft vastgesteld dat het Gerecht terecht het bezwaar ongegrond heeft verklaard, omdat er geen grondslag was voor een nieuwe opdracht aan de regering om te beslissen op het verzoek van de appellant. De Raad heeft echter wel immateriële schadevergoeding toegekend aan de appellant, omdat de regering inbreuk heeft gemaakt op het recht van de appellant op een inhoudelijke beslissing. De Raad heeft de schadevergoeding vastgesteld op Cg 1.500,-, ter compensatie van de frustratie en spanning die is ontstaan door het niet tijdig nakomen van de rechterlijke opdracht. De uitspraak van het Gerecht is bevestigd, en de regering is veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding.

Uitspraak

Regeling Ambtenarenrechtspraak (RAr)

Uitspraakdatum: 23 april 2025
Zaaknummer: CUR2024H00222

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN CURACAO

Uitspraak

op het hoger beroep van:

[Appellant]

appellant (hierna: [appellant]),
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht) van
19 augustus 2024, zaaknummer CUR202401050 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Appellant]
en

de Regering van Curaçao,

geïntimeerde (hierna: de regering),
gemachtigde: mr. A. Faria.

Procesverloop

[Appellant] heeft hoger beroep ingesteld.
De regering heeft een contramemorie ingediend.
[Appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft het hoger beroep behandeld op de zitting van 27 maart 2025. [Appellant] is verschenen. De regering heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens was aanwezig M. Hodge, tolk.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. [
[Appellant] was tot zijn pensioen per 1 juli 2024 werkzaam bij het Korps Politie Curaçao (KPC).
1.2.
Bij brief van 20 januari 2023 heeft [appellant] de regering verzocht zijn rechtspositie te herzien en hem te benoemen tot hoofd Wijkbureau of in een gelijkwaardige functie in schaal 13p. Tegen de weigering van de regering om op het verzoek te beslissen, heeft [appellant] bezwaar gemaakt bij het Gerecht. Het Gerecht heeft dit bezwaar bij uitspraak van 6 november 2023 gegrond verklaard, de weigering vernietigd en de regering opgedragen binnen vier maanden na de datum van de uitspraak te beslissen op het verzoek van [appellant].
1.3.
Op 26 maart 2024 heeft [appellant] opnieuw bezwaar gemaakt bij het Gerecht en verzocht de regering op te dragen zijn rechtspositie vanaf 2008 te herzien. Tevens heeft hij verzocht om het opleggen van een dwangsom en om toekenning van schadevergoeding.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft het Gerecht, samengevat, het volgende overwogen. Vastgesteld wordt dat het bezwaar geen betrekking heeft op een weigering te beslissen op het verzoek van [appellant]. Deze weigering heeft het Gerecht al vernietigd en het Gerecht heeft de regering opgedragen binnen vier maanden op het verzoek te beslissen. Voor zover [appellant] met zijn bezwaar op grond van artikel 96 van de RAr nakoming van de uitspraak van 6 november 2023 beoogt, is een nieuwe opdracht aan de regering om te beslissen op zijn verzoek niet mogelijk. Ook een vervangende schadevergoeding kan niet worden toegewezen, omdat niet met de nodige zekerheid kan worden vastgesteld wat de inhoud van de beslissing moet zijn die de regering heeft nagelaten te nemen. Er is niet in rechte komen vast te staan dat [appellant] recht heeft op benoeming in de door hem verzochte functie. Voor het opleggen van een dwangsom bestaat geen grondslag in de RAr.
3. In hoger beroep heeft [appellant] erop gewezen dat de gemachtigden van de regering ter zitting bij het Gerecht geen argumenten hebben genoemd waarom hij niet zou kunnen worden benoemd in een functie op het niveau van schaal 13p. Verder heeft [appellant] een berekening overgelegd van zijn inkomstenderving. Zijn pensioen bedraagt de helft van wat hij aan pensioen kan ontvangen op grond van een benoeming in de verzochte functie. De Raad wordt verzocht om de regering opnieuw op te dragen binnen twee weken een beslissing te nemen op zijn verzoek. Verder verzoekt [appellant] om een schadevergoeding van Cg 25.000,-.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het Gerecht heeft met juistheid overwogen dat het bezwaar geen betrekking heeft op de weigering van de regering te beslissen op het verzoek van [appellant]. Die weigering heeft het Gerecht al vernietigd bij uitspraak van 6 november 2023 met een opdracht aan de regering om te beslissen op het verzoek. Voor een (nieuwe) opdracht bestaat geen grondslag. Verder heeft het Gerecht terecht het bezwaar opgevat als een bezwaar op grond van artikel 96 van de RAr.
4.2.
Artikel 96 van de RAr biedt de bijzondere voorziening van bezwaar bij het Gerecht indien het bestuursorgaan aan een onherroepelijk geworden beslissing van het Gerecht of een uitspraak van de Raad, die niet op geld luidt, geen of niet volledig uitvoering geeft. Op grond van het derde lid van artikel 96 van de RAr veroordeelt het Gerecht het bestuursorgaan tot schadevergoeding en stelt, met inachtneming van alle omstandigheden, het bedrag van de schadevergoeding bij de beslissing vast indien het bezwaar gegrond wordt bevonden. Voor toekenning van schadevergoeding is slechts plaats, indien op grond van de niet uitgevoerde uitspraak met de nodige zekerheid kan worden vastgesteld wat de inhoud dient te zijn van de beslissing die het bestuursorgaan heeft nagelaten te nemen. Eerst dan kan immers worden vastgesteld of het niet nakomen van de uitspraak van het Gerecht tot schade aan de zijde van de betrokkene heeft geleid en hoe groot die schade is.
4.3.
Het Gerecht heeft met juistheid overwogen dat hij in zijn bij uitspraak van 6 november 2023 gegeven opdracht aan de regering niet heeft bepaald wat de inhoud diende te zijn van de door de regering te nemen beslissing. Daarmee is niet komen vast te staan dat [appellant] recht heeft op benoeming in een functie op het niveau van schaal 13p. [Appellant] heeft weliswaar in hoger beroep een berekening overgelegd hoeveel inkomsten hij is misgelopen door het uitblijven van een benoeming in de door hem gewenste functie, maar een beslissing daarover van de regering ontbreekt nog steeds. Het Gerecht heeft een vervangende schadevergoeding als gevolg van dit nalaten van de regering dan ook niet kunnen vaststellen, zodat het bezwaar terecht ongegrond is verklaard. Het hoger beroep slaagt niet.
4.4.
Niettemin ziet de Raad in dat de regering door vanaf 6 maart 2024, de uiterlijke datum van de gegeven opdracht, tot de datum van deze uitspraak te weigeren gevolg te geven aan de opdracht, een inbreuk heeft gemaakt op het recht van [appellant] op een inhoudelijke beslissing op zijn verzoek. In die situatie biedt artikel 96 van de RAr naar het oordeel van de Raad de grondslag om de frustratie en spanning als gevolg van het niet tijdig nakomen van de aan de regering gegeven rechterlijke opdracht op één lijn te stellen met voor vergoeding in aanmerking komende immateriële schade. Op deze wijze wordt bijgedragen aan de effectiviteit van het rechtsmiddel zoals neergelegd in artikel 96 van de RAr. Als maatstaf wordt de schade per verstreken half jaar dat de regering in verzuim is geweest, begroot op Cg 500,-. Het in dit geval toe te kennen bedrag is dan Cg 1.500,-. Voor een aanvullende schadevergoeding, zoals [appellant] heeft verzocht, bestaat geen grond.
4.5.
Ten overvloede wijst de Raad er nog op dat het [appellant] vrij staat bij de civiele rechter een vordering in te dienen om de regering op straffe van een dwangsom te bevelen gevolg te geven aan de opdracht van het Gerecht in zijn uitspraak van 6 november 2023.
4.6.
De slotsom is dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd en dat een schadevergoeding van Cg 1.500,- zal worden toegekend.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad van Beroep:
  • bevestigtde aangevallen uitspraak;
  • veroordeeltde regering tot vergoeding van schade aan [appellant] tot een bedrag van Cg 1.500,-.
Deze uitspraak is gewezen door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. A.P. van der Pluijm-Vrede en mr. M. Evertsz, leden, en uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.