In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar, [appellant], die is ontslagen wegens plichtsverzuim na een strafrechtelijke veroordeling voor mensensmokkel. Op 9 maart 2022 werd [appellant] veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan 41 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 60 uur. De gouverneur van Aruba heeft [appellant] op 7 september 2023 disciplinair ontslagen uit zijn functie bij het Korrektie Instituut Aruba (KIA), omdat hij zich schuldig had gemaakt aan mensensmokkel en leugenachtige verklaringen had afgelegd. Het Gerecht in Ambtenarenzaken verklaarde het bezwaar van [appellant] tegen het ontslag ongegrond, waarbij het oordeelde dat het plichtsverzuim zo ernstig was dat de disciplinaire straf van ontslag niet onevenredig was.
In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat een minder zware straf, zoals schorsing of voorwaardelijk ontslag, meer op zijn plaats zou zijn geweest. Hij voerde aan dat hij niet direct contact had met gevangenen en dat zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder druk van zijn familie, in aanmerking genomen moesten worden. De Raad heeft echter geoordeeld dat het plichtsverzuim van [appellant] zeer ernstig is en dat het disciplinaire ontslag niet onevenredig is. De Raad bevestigt de uitspraak van het Gerecht en oordeelt dat de gouverneur bevoegd was om de disciplinaire straf op te leggen, gezien de aard en ernst van het gepleegde plichtsverzuim. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.